Text Box: © Copyright Mirjam Hommes 2010. 

 

Dit werk is gepubliceerd onder de Creative Commons licentie waarbij het werk in zijn geheel en onbewerkt voor niet-commerci‘le doeleinden vrijelijk verspreid of gebruikt mag worden onder de vermelding van de oorspronkelijke auteur.  De details van deze licentie zijn na te lezen op:
http://creativecommons.org/licenses/by-nc-nd/3.0/nl/

 

Inleiding: Nicolaas en de Noormannen

 

Het Sinterklaasfeest berust op een in de middeleeuwen door ruwe rovers verspreid virus dat zich nu hardnekkig als het meest eigene van onze volksaard presenteert. Buiten Nederland viert men een intussen resistent gebleken variant van dit virus in de vorm van een joelende, hollebolle Santa Claus waarvan de heiligheid op zijn minst twijfelachtig is. En hoe is daar in 's hemelsnaam het kerstfeest aan vastgeplakt? Volg de Vikingentrail door de Europese historie en zie hoe de Noormannen hun heilige ooit gewoon in de kroeg ontmoetten - zij waren het die hem op het paard hesen en hem zo per abuis over daken lieten rennen; hij zou het zelf nooit in zijn hoofd gehaald hebben. 9 mei is trouwens ook een geschikte dag om zijn feest te vieren, dat doen de nazaten van de Noormannen al sinds zij in de 11e eeuw zijn lijk uit Myra in Turkije roofden en naar Itali‘ brachten. Het waren beslist geen lieve jongens maar zij kregen ten onrechte een slechte pers in onze streken. Alleen al om hun liefde voor 'onze''Sint Nicolaas moeten we onze mening over hen herzien. Dit boek dient daarom in de eerste plaats als eerherstel voor de Noormannen - Sinterklaas heeft het echt niet nodigÉ

 

 

 

 

 

 

 


 

De wereld in de tijd van Nicolaas

 

 

Rond het jaar 300, de tijd waarin Sint Nicolaas leefde, zag de kaart van Europa er anders uit dan nu: de Middellandse Zee was het middelpunt van het grote Romeinse rijk waar ook de tegenwoordige landen Marokko, Algerije, Tunesi‘, Egypte, Isra‘l, Libanon en Turkije bij hoorden. Rome was de hoofdstad maar in een tijd zonder snel transport en communicatie was het nodig om in die verafgelegen delen bestuurders aan te stellen die namens de centrale regering optraden, zeker in tijden van onrust. Die onrust was er zeker in de tijd van Nicolaas toen er een beweging in gang begon te komen waarbij allerlei volkeren en stammen uit het noorden en oosten wegens een lange periode van misoogsten en hongersnood op de vlucht waren gegaan en toegang tot het rijk zochten. Dat ging niet altijd goedschiks – aan de grenzen werd gevochten en de keizer in Rome raakte het overzicht kwijt. Daarom werd er een tweede keizer benoemd en gelijk nog twee hulpkeizers zodat het bestuur verdeeld kon worden.

 

Het grote rijk was rond het jaar nul onder keizer Augustus op het toppunt van zijn macht en rijkdom geweest – natuurlijk sprak men toen niet van het jaar nul als geboortejaar van de pas later beroemd geworden Jezus Christus: daar had men toen nog geen idee van. Men rekende in bestuursjaren van machthebbers zoals Ōin het derde jaar van keizer zus en zoÕ. Als ze al met jaartallen werkten, was dat gerekend vanaf de stichting van de stad Rome die op 753 v. Chr. kan worden gesteld: voor de Romeinen was dat het jaar 1 (men kende de nul toen nog niet). Pas ergens in de 8e eeuw kwam men op het idee om het geboortejaar van Christus als begin van de jaartelling te hanteren omdat het Romeinse rijk in het westen toen in stukken verdeeld was tussen alle binnengestroomde volkeren die eigen machthebbers hadden wat de ouderwetse tijdrekening te ingewikkeld maakte.

Die eerste eeuwen, tijdens de regering van keizer Augustus, was het nog rustig in het rijk en heerste er welvaart omdat de sterke regering vrije handel en scheepvaart mogelijk maakte. Er waren scholen, de gezondheidszorg stond op behoorlijk peil, ook omdat er een goed georganiseerde structuur van waterleidingen, riolering en vuilverwerking bestond – in feite heeft het na de ondergang van het rijk nog tot ver in de 19e eeuw geduurd voordat in Europa weer een zelfde beschavingspeil zou worden bereikt. Er waren flatgebouwen in de grote steden, theaters, wegen, een goed werkend bestuur en eerlijke rechtspraak, met daarnaast een voor die tijd behoorlijke mate van democratie en vrije verkiezingen.

 

In de tijd waarin Nicolaas geboren werd (rond 270) was die situatie echter veranderd: het keizerschap was niet langer een kwestie van bestuurlijke kennis en ervaring maar een functie waar met alle middelen (o.a. moord en vergif) om gevochten werd. Soms ook zetten soldaten met geweld hun generaal op de troon – logisch dat het aanzien van het keizerschap daalde en ook andere bestuurders voor de makkelijkste weg kozen om aan de macht te blijven. Er waren geen eerlijke verkiezingen meer: wie gekozen wilde worden verzamelde stemmen via uitdelen van brood en andere eerste levensbehoeften aan de armen. Ook de keizer zelf probeerde zich populair te maken door het organiseren van feesten en wedstrijden in de vele arenaÕs. Wilde dieren moesten daar vechten tegen elkaar of tegen gladiatoren die (net als bij ons beroemde voetballers) grote volkshelden konden worden. De voedseluitdelingen en spelen waren in feite alleen bedoeld om het volk rustig te houden, zodat de keizer, zijn familie en andere machthebbers ongestoord hun gang konden gaan.

 

Zo verarmde het vroeger zo rijke westelijke deel van het rijk: werkloze feestvierders en luie bestuurders maakten de dienst uit, akkers en bedrijven raakten hun werkers kwijt omdat de jongeren liever het leger als beroep kozen, waar roem, eer en vooral buit te behalen waren. Het ging zo langzaam dat niemand het echt in de gaten had: volkomen geschifte keizers als Nero en Caracalla zetten de toon bij die neergang van de beschaving – de eerste dacht dat hij een beroemde zanger was en stak Rome in brand als decor bij ˇˇn van zijn optredens, de tweede benoemde zijn paard tot consul. Het volk juichte bij al dat keizerlijk plezier en at zich dik aan chips op de bankjes in de arena. Intussen werd in het oostelijk deel van het rijk nog steeds hard gewerkt: daar kwam alles vandaan wat men in Rome nodig had om rustig door te kunnen feesten, zodat men in het begin niet eens merkte dat er iets mis was. In het oosten bloeiden handel en industrie als nooit tevoren; er werd druk gebouwd, gewerkt, ge•nvesteerd en (niet onbelangrijk) gestudeerd en geleerd zodat technieken verbeterd en uitvindingen gedaan konden worden.

 

In die wereld leefde ŌonzeÕ Nicolaas. Keizer Constantijn (die later de Grote zou worden genoemd omdat hij zijn taak nog ouderwets serieus nam) besloot om daar in het oosten een tweede hoofdstad van het rijk te vestigen aan de Bosporus, schakel tussen de Middellandse en de Zwarte Zee. Hij koos daarvoor de stad Byzantium en doopte haar om tot Constantinopel (=Constantijnstad). Omdat Constantijn tot het christendom bekeerd was, kreeg de nieuwbouw in zijn stad een christelijk karakter en werden er prachtige kerken en paleizen gebouwd; het christendom werd een tijdje later zelfs tot staatsgodsdienst verklaard voor het hele rijk. Toen meer dan duizend jaar later (in 1453) de stad door de Turken werd veroverd, werden al die mooie gebouwen weer naar moslimsmaak omgebouwd. Toen kreeg de stad ook haar derde naam: na Byzantium en Constantinopel heet zij tot op de dag van vandaag Istanbul.

 

Terwijl het westen steeds meer verarmde, groeide Constantinopel in de 4e eeuw uit tot de grootste en belangrijkste stad van het rijk. De macht van de keizer in Rome liep terug omdat er minder geld naar het westen kwam terwijl de bevolking groeide door een voortdurende mensenstroom uit de Germaanse gebieden in het noorden die niet meer tegen te houden was. Er moet een ingrijpende en langdurige klimaatverandering zijn geweest die jaar op jaar oogsten deed mislukken en mensen naar betere oorden liet vertrekken – gedurende tweehonderd jaar zwierven er volkeren van noord naar zuid, van oost naar west, die in Constantinopel nog tegengehouden konden worden maar daarna via de Povlakte zo naar Rome konden doorlopen. Germaanse stammen (Ostrogothen, Visigothen, Franken, Vandalen, Lombarden) vonden op die manier een plek binnen het Romeinse rijk en bouwden er een nieuw leven op. Sommigen trokken verder na een kort verblijf, anderen bleven er voorgoed hangen en mengden zich op den duur met de oorspronkelijke bevolking.

 

In het jaar 476 werd de laatste Romeinse keizer in Rome door een Germaans stamhoofd afgezet, waarmee het Romeinse rijk in het westen officieel als ge‘indigd wordt beschouwd; eigenlijk was het alleen maar een formaliteit waar verder in de wereld niemand meer van opkeek: in Constantinopel haalde men er de schouders over op. Die laatste keizer (zijn naam Augustulus, Augustusje, zegt al genoeg) had toch al niets meer te vertellen gehad en de Germaanse Ostrogothen namen niet eens de moeite meer om zelf een keizer uit te roepen: hun stamhoofd had allang een veel machtiger positie binnen Rome. Voor West Europa beginnen daarmee de Middeleeuwen; in het oosten zou het Romeinse rijk nog tot de Turkse verovering blijven bestaan. Zonder dat westen werd het vanaf toen ook wel het Byzantijnse rijk genoemd.

Tweehonderd jaar later, aan het eind van de 7e eeuw, werd ook dit oostelijke deel in zijn bestaan bedreigd – dit keer niet door Germanen maar door het intussen islamitisch geworden oosten en zuiden (het tegenwoordige Midden Oosten en Noord Afrika). Zo verloor het Byzantijnse rijk geleidelijk grote stukken van de Balkan, zoals Griekenland dat zich pas in de 19e eeuw kon bevrijden.

 

Al die gebeurtenissen hebben invloed gehad op het verhaal van Sint Nicolaas zoals wij dat nu kennen. Af en toe zullen ze er in de volgende hoofdstukken bijgehaald moeten worden om de draad niet kwijt te raken – Europa mag dan een klein werelddeel zijn in vergelijking met Amerika, Azi‘ of Afrika, maar de onderlinge verbondenheid van Europese landen en culturen is groot, groter dan al die mensen denken die nu zo tegen de Europese Unie zijn.

Voorlopig is het genoeg om dit achtergrondverhaal van de Europese wereld in NicolaasÕ tijd in het hoofd te hebben, anders is het moeilijk te begrijpen hoe hij van rijke koopmanszoon bisschop kon worden, en dat nog wel in Turkije dat in onze tijd een islamitisch land is. Voor zijn verhaal gaan we in de volgende hoofdstukken eerst terug naar de tijd waarin hij opgroeide in die glorietijd van het Oost-Romeinse rijk rond het jaar 300 van onze jaartelling. Maar daarmee is het verhaal niet afgelopen: het grootste deel van zijn geschiedenis speelt zich namelijk na zijn dood af, en nog eens extra na zijn heiligverklaring.

Het verhaal loopt door tot in onze tijd met het Sinterklaasfeest in ons land (waarom alleen daar?) en de samensmelting van zijn feest met heel andere feesten, vooral in Amerika, Engeland en de Scandinavische landen, waarbij Nicolaas zelfs op ˇˇn lijn wordt gesteld met een merkwaardige clownsfiguur die ook nog eens zijn naam kreeg: Santa Claus (Santa = Sint, het komt van het Latijnse sanctus dat heilig betekent). En wat heeft een keurige christelijke bisschop te zoeken op het dak, nog wel op een wit paard, en wat moeten zwarte knechten daarbij? Over al die merkwaardige zaken – waar hij zelf in zijn stoutste dromen niet aan had kunnen denken – zullen we het in de volgende hoofdstukken hebben.

 

                                                                                                         * * *

 

 


De jeugd van Nicolaas

 

De man die wij nu kennen als de heilige Nicolaas, Sinterklaas of zelfs Goedheiligman, werd omstreeks het jaar 270 in Patara geboren, een stad aan de zuidkust van het huidige Turkije, ten westen van het huidige Kalkan, ongeveer op de plek die nu Gelemis heet. Toen heette het land nog geen Turkije, het werd Klein Azi‘ genoemd of Anatoli‘ en hoorde zoals gezegd bij het grote Romeinse rijk. De Turken kwamen pas in de 11e eeuw vanuit de Mongoolse vlakten ver voorbij Kaukasus en Oeral naar het westen, waarschijnlijk net als de Germanen in de 4e en 5e eeuw vanwege slechte oogsten en hongersnood. De hele geschiedenis door zijn volkeren en stammen op zoek gegaan naar een beter bestaan, steeds een eindje verderop, zodat ze in de loop van honderden jaren op een heel andere plek uitkwamen dan waar hun voorouders ooit geboren waren. Na twee of drie generaties wist men niet beter of men had er altijd al gewoond. Zo is elk volk uiteindelijk een mengeling van veel stromingen uit vroeger tijd geworden en zijn we eigenlijk ˇˇn grote familie – helaas weet niet iedereen dat, en helaas zijn er ook in families wel ruzies die slecht aflopen.

 

Oude Romeinse triomfboog bij Patara, Turkije

 

In de tijd waarin Nicolaas werd geboren, werden de grenzen van het Romeinse rijk meestal bewaakt door de laatst binnengelaten volkeren die zich daar mochten vestigen als ze tegelijk – natuurlijk ook in hun eigen belang – nieuwe immigranten tegenhielden. Een werkelijk geniale oplossing voor een gebied met zulke lange grenzen: Germaanse stammen bewaakten de grenzen in het noorden en westen, de Noord Afrikanen in het zuiden van het rijk. In het oosten was er het Oeralgebergte dat Aziatische gelukzoekers tegenhield, maar ten zuiden daarvan, langs de Kaukasus lag een open route waarlangs een eeuw later ook de Hunnen en Magyaren het rijk zouden binnenkomen maar daar was rond 300 nog geen sprake van.

Ten tijde van Nicolaas lag Patara dus nog steeds veilig en goed beschermd in het grote Romeinse rijk. Zijn vader was graanhandelaar waarmee hij tot de rijkste mensen van de streek behoorde: niemand kan zonder brood. De economische bloei zorgde voor werkgelegenheid, goede medische voorzieningen, moderne huisvesting, uitstekend onderwijs en een gezellig uitgaansleven met theaters en gladiatorengevechten – misschien nog wel beter dan in Rome.

 

Patara was een grote stad waar van alles te beleven was en zo moet Nicolaas tot een soort ŌmoderneÕ jongere zijn opgegroeid. We weten helemaal niets van die jonge jaren, behalve wat mensen zeker honderd jaar later daarover gefantaseerd hebben, dus daar hoeven we ons niets van aan te trekken; wel zo makkelijk, want nu kunnen we onze eigen fantasie gebruiken. Het lijkt erg onwaarschijnlijk dat hij zich toen al heilig gedroeg, logischer is het dat hij net als alle jongeren overal ter wereld voor alles in was: sporten, uitgaan en misschien ook wel studeren. Door het internationale karakter van de havenstad was dat allemaal mogelijk en het ligt voor de hand dat hij daarbij allerlei interessante mensen tegenkwam. Hij heeft ook vast wel zijn vader in het bedrijf geholpen, misschien wel bij graantransporten over zee: veel graan kwam per schip uit Egypte en Palestina (waar nu Isra‘l ligt) en Nicolaas moet een prima stuurman geweest zijn, anders had de zeevaart niet zoÕn belangrijke rol gespeeld bij de heiligverklaring na zijn dood. Veel transporten gingen natuurlijk naar de nieuwe hoofdstad Constantinopel en Nicolaas moet ook daar regelmatig geweest zijn. Hij verdiende veel geld met die transporten en hij liet vast en zeker zijn geld goed rollen in de eethuizen en kroegen daar, zodat hij er al gauw een graag geziene gast werd.

 

Wie ontmoette hij daar? Natuurlijk andere jongelui uit die stad maar je kunt je ook voorstellen dat hij daar vooral andere schippers en kooplui trof waar zaken mee gedaan konden worden. In die tijd ging het transport nog voornamelijk via de zee en de rivieren en dus zaten vooral de havensteden vol met handelaars uit alle delen van de wereld. Daar waren ook Scandinavi‘rs bij die de rivieren in het westen van het tegenwoordige Rusland afzakten om er hun barnsteen, bont en huiden te verkopen en weer andere producten in te kopen voor de noordelijke markten in hun vaderland. Het waren avontuurlijke types, die als geen ander de stromingen en getijden van de waterwegen kenden en zich overal thuis voelden. Halverwege Scandinavi‘ en Constantinopel hadden zij aan de rivier de Dnjepr een halteplaats gevestigd die uitgroeide tot de stad Kiev, nu de hoofdstad van Oekra•ne.

 

In het westen van Europa maakte men pas vijfhonderd jaar later met deze noordelijke zeelieden kennis toen zij ook aan die kant van Europa hun geluk wilden beproeven. Bij ons heten zij Noormannen, de Engelsen noemen hen Danes – het is logisch dat Denen en Noren voor de westelijke route kozen en de Zweden en Finnen eerder voor de oostelijke vaarwegen. Wij leren in onze geschiedenisboeken dat de Noormannen alleen maar roofden en plunderden maar achteraf lijkt dit beeld veel te eenzijdig. Waarschijnlijk zochten zij ook in onze landen naar mogelijkheden om handel te drijven maar troffen er geen levendige handelssteden zoals zij gehoopt hadden. Het is ongetwijfeld waar dat zij zich dus soms maar «behielpenÕ met roof uit kerken en kloosters, de enige plekken waar kostbaarheden te vinden waren. Het noorden van Europa was in die tijd nog niet tot het christendom bekeerd, dus hadden de Noormannen geen boodschap aan de heiligheid van die plaatsen waar de gouden en zilveren kunstschatten zo voor het grijpen stondenÉ  Geen christen zou het immers wagen om uit een kerk te stelen!

 

Natuurlijk niet aardig van die Noormannen en ze troffen het slecht dat de geschiedenis in dit deel van de wereld uitsluitend door de monniken van diezelfde geplunderde kloosters geschreven werd zodat ze als grote schurken de historie in zijn gegaan. Afgezien van die slechte streken integreerden zij echter meestal snel in de oorspronkelijke bevolking, ook als gewone boeren, vooral in de kustgebieden van Oost Engeland en het naar hen genoemde Normandi‘ dat ze als vestigingsgebied toegewezen kregen van de Franse koning op voorwaarde dat ze zich voortaan rustig hielden in zijn rijk. En dat deden ze ook. Het beste bewijs hiervoor is dat zij al snel geaccepteerd waren tot zelfs in de hoogste kringen toe.

Het bleven echter wel stoere zeelieden, die regelmatig contact onderhielden met het Scandinavische moederland en vanuit hun nieuwe basis Normandi‘ ook verder trokken om zich in andere gebieden te vestigen. Zo stichtten zij in de 11e eeuw een rijk op Sicili‘ en ook ˇˇn in het uiterste zuiden van Itali‘ en omstreeks het jaar 1000 schijnen zij zelfs Amerika al ontdekt te hebben: er zijn vondsten gedaan waarop hun schrifttekens (het runenschrift) staan. Een ondernemend zeevarend volk dus, precies zoals men hen al langer in Oost Europa kende. Daar in het oosten heetten zij varaeger, wat zoveel als vaarlieden betekent. De naam vikingen in het westen komt van de schuilplekken in de rivieren (vik, ons woord wijk) waar ze op hun schip de nacht doorbrachten. Ook daarom dacht men in het westen dat het geen goed volk kon zijn: ze hielden zich als rovers schuil (dacht men) om de volgende dag hun plunderingen voort te zetten. Maar het kan natuurlijk ook zijn dat er geen hotels te vinden waren, zoals die al wel in het oosten bestonden. We zijn gewend om van de Noormannen meteen het slechtste te denken maar misschien waren ze gewoon op reis om de wereld te verkennen, zoals ze dat over de hele wereld deden.

Zover voorlopig voor de Noormannen in het westen; later komen we nog bij hen terug. Voor ons is het op dit moment genoeg om te weten dat in Oost Europa heel anders over hen gedacht en naar hen gekeken werd.

 

 

 

Het beroemde Oseberg Schip, een vorige eeuw opgegraven en goed bewaard gebleven vikingschip.

                                                                                                         * * *

 


Nicolaas wordt bisschop

 

Terug naar Constantinopel waar we Nicolaas in de kroeg hadden achtergelaten met zijn vrienden uit alle delen van de wereld en vooral de varaeger. Vanwege hun stevige postuur en stoere uiterlijk werden ze door de keizer en andere machthebbers wel tot bodyguards gekozen, waardoor ze grote indruk moeten hebben gemaakt in de stad. Net als later in het westen wilde iedereen wel met hen bevriend raken. En Nicolaas vond het natuurlijk interessant om met hun vaarkunst kennis te maken: hij had daar veel aan bij de tochten met zijn vadersÕ graanschepen over de Middellandse Zee, waar het soms behoorlijk kon stormen in herfst en winter. Wie hem zo zag zitten, met zijn glaasje in de hand, misschien wel kaartspelend of dobbelend met zijn vrienden, zou nooit op het idee komen dat hij ooit een beroemde bisschop zou worden – hijzelf vast wel het minst van allemaal.

 

Wat gebeurde er tussen die tijd van varen en uitgaan en die benoeming tot bisschop? We weten dat keizer Constantijn het christendom tot geaccepteerde godsdienst maakte, waarmee de vroegere periode van christenen als tweederangsburgersmet ˇˇn klap naar de geschiedenis werd verwezen. Van de ene op de andere dag was het juist een aanbeveling om christen te zijn en je kunt begrijpen dat iedereen die hogerop wilde, zich alvast liet dopen. Baat het niet, dan schaadt het niet, moeten de meeste burgers gedacht hebben – zo ook Nicolaas en zijn vrienden. Verderop in het grote rijk, zeg maar ten noorden van de Donau, was nog niemand bekend met het christendom en ook in het westen moest men nog met het bekeren van de heidense Germaanse stammen beginnen. Constantinopel en omgeving liepen duidelijk v——r op de gebeurtenissen, het was een compleet nieuwe situatie waaraan men echt wennen moest.

 

Binnen het oude Romeinse bestuur had men geen eigenlijke kerk gehad: er waren verschillende goden, min of meer overgenomen uit de klassieke Griekse samenleving, die allemaal een speciale functie hadden: ˇˇn voort gezondheid, ˇˇn voor de liefde, ˇˇn voor de oorlog etc. Zij hadden allemaal een tempel waar speciale priesters de nodige plechtigheden verrichten waar je offers kon brengen als je iets van die god nodig had, of als het zijn of haar speciale dag was, maar verder had de godsdienst weinig invloed op het dagelijkse leven. De keizer kon ook als een god vereerd worden – dat was de reden geweest waarom de joden in het jaar 70 uit hun land waren verdreven: zij noemden al die Romeinse goden afgoden waar zij geen goddelijke eer aan wilden betonen, en zeker niet aan het standbeeld van de keizer. Hun tempel werd verwoest als voorbeeld voor andere groepen die dat ook weigerden, waaronder de christenen.

Bij speciale gelegenheden, zoals ook wij gezamenlijke nationale gebeurtenissen herdenken of vieren, speelde in het Romeinse rijk een opperpriester een belangrijke rol om het plechtige karakter te onderstrepen en in moeilijke situaties gaf hij de keizer ook politieke adviezen: Ōvandaag maar niet ten  oorlog trekken, want de voortekenen zijn minder gunstigÕ – dat soort dingen. Dat kon die opperpriester zien aan de vlucht van vogels in de lucht of bij het bekijken van hun ingewanden; over de hele wereld, christelijk of niet, maken veel volkeren nog steeds gebruik van dat soort rituelen waarmee men inzicht in de plannen van hogere machten denkt te hebben of te krijgen.

 

Het jodendom en het christendom waren zeker niet de enige afwijkende godsdiensten binnen het Romeinse rijk: via de soldaten die tot in de verste uithoeken gelegerd waren, kwamen eveneens allerlei nieuwe godsdiensten het land binnen die al net zo hun speciale erediensten en gebruiken hadden. De Romeinse overheid was altijd tolerant genoeg geweest om al die vormen toe te laten, zolang zij niet tot opstand tegen de keizer en de regering leidden. Het probleem met christenen en joden was dat zij niet bereid waren een mens, zelfs de keizer niet, als god te eren. Die houding werd als opstand tegen het centrale gezag gezien. Monothe•stische godsdiensten (later ook de islam) kennen maar ˇˇn god en die is niet van deze wereld. In principe pasten deze godsdiensten dus niet in het Romeinse systeem. Daarom was in het verleden dan ook de joodse tempel verwoest. Sommige joden hadden zich aan de situatie aangepast maar de meeste zwierven vanaf dat moment door de wereld, alle richtingen uit waar ze zoveel mogelijk hun eigen levenswijze en godsdienst probeerden te behouden. Voor echt rechtlijnige christenen was het eigenlijk ook een schande om een mens goddelijke eer te bewijzen maar omdat zij – meer dan de joden – binnen het gewone Romeinse volk leefden, kozen zij eerder voor een meegaande opstelling zodat ze niet teveel opvielen. In Rome kun je de ondergrondse kerkjes nog zien waar de eerste christenen hun bijeenkomsten hielden.

 

Het christendom sprak in het begin vooral vrouwen aan vanwege de principi‘le gelijkheid van mannen en vrouwen bij de eredienst, die toen nog bestond: in later tijd hebben (mannelijke) schriftgeleerden dat voor die tijd moderne beginsel weer weten weg te werken, maar destijds vormde het voor vrouwen zeker ˇˇn van de meest aantrekkelijke kanten van het geloof. Daar kwam de (al net zo moderne) leer van troost en vergeving bij – je kunt je voorstellen dat mannen minder geneigd waren om een aanvaller de andere wang te bieden als die hen in het gezicht geslagen had, zoals Jezus gepredikt had. Echte mannen zagen hem als een watje zoals je tegenwoordig zou zeggen en met gelijke rechten voor vrouwen hadden ze al helemaal niets. Stoere mannen en vooral soldaten hielden zich dan ook liever aan de Mithrasdienst waarbij stieren geofferd en heldhaftige eden gezworen werden.

Keizer Constantijn zelf werd alleen maar tot het christendom bekeerd omdat hij op advies van zijn moeder (die wel christen was) nu eens niet de hulp van de Romeinse god Jupiter inriep bij een veldslag, maar de christengod – gewoon om het eens te proberen. Toen hij die slag gewonnen had, was hij man genoeg om diezelfde dag nog christen te worden, natuurlijk tot vreugde van zijn moeder Helena.

 

Om de overgang naar een totaal christelijk rijk zo simpel mogelijk te houden, bepaalden de keizers dat alles zoveel mogelijk bij het oude systeem moest aansluiten, dan zouden er ook de minste protesten en problemen zijn. De opperpriesters werden vervangen door geestelijke leiders die zich oudergewoonte ook met staatszaken mochten bemoeien. Uit deze functie groeide het pausdom; net als twee keizers waren er voortaan ook twee pausen. Daaronder kwamen de aartsbisschoppen en bisschoppen, verdeeld over het rijk, op dezelfde manier als het wereldlijke bestuur: elk bestuursgebied had voortaan ook een geestelijk leider. Tot op dat moment was de paus in Rome ook nog maar gewoon bisschop van Rome geweest, alleen voor het christelijke deel van de bevolking; naast de opperpriester had hij niets te vertellen gehad in het bestuur. Nu werd hij paus, maar ook die functie had daar nog lang niet de betekenis die zij tegenwoordig heeft.

De nieuwe bisschoppen moesten er nu op gaan toezien (bisschop komt van het Griekse episkopos dat toezichthouder betekent) dat iedereen zich keurig aan de regels en wetten hield, daarnaast moesten zij de christelijke doop toedienen, kerkdiensten houden met voorlezen uit de bijbel en andere christelijke geschriften, maar verder waren ze dus ook gewone bestuurders die voor orde en administratie in hun gebied moesten zorgen. Zij stelden pastoors aan die in de parochies, dichter bij de mensen in de buurt (parochie is Grieks voor buurt), de kerkelijke handelingen mochten verrichten, zodat ze zelf meer tijd kregen voor bestuurlijke taken. Dus zo heilig was een bisschop niet in die eerste tijden; dat verklaart dan ook waarom een graanhandelaar als Nicolaas er voor in aanmerking kwam.

 

Net als altijd in de vroegere wereld waren het vooral de aanzienlijken uit de samenleving die de topfuncties kregen – meestal waren zij ook de best opgeleiden omdat de armen al vroeg moesten werken, terwijl de rijken hun zoons (toch weer alleen jongens) konden laten studeren. Daarom heet deze bestuursvorm aristocratie, wat regering door de besten betekent. De pausen benoemden in hun nieuwe functie de volgens hen meest geschikte personen op die nieuwe bisschopszetels in overleg met de keizers, want ook hun vrienden moesten natuurlijk goede baantjes krijgen. De ouders van Nicolaas behoorden tot de rijkste burgers in het gebied en zullen ongetwijfeld hun zoon een goede opleiding gegeven hebben, dus kun je er van uitgaan dat de naam van Nicolaas bovenaan de lijst van kandidaten stond voor de functie van bisschop van Myra, niet ver van Patara waar hij was opgegroeid. Daar zei hij natuurlijk geen nee tegen: bisschop was een goed betaalde baan en het gaf hem een status binnen de nieuwe bestuursstructuur van het rijk.

Myra heet tegenwoordig Demre en ligt niet ver van de badplaats Antalya, Er staat een Sint Nicolaaskerk die de moeite waard is om te bezoeken, net als het museum verderop in Antalya als je er toevallig in de buurt mocht zijn.

 

Wanneer hij precies tot bisschop werd benoemd, is onduidelijk; het enige dat we weten is dat hij als bisschop aanwezig was op het beroemde concilie van Nicea in het jaar 325 – zijn naam en functie staan op de lijst van aanwezigen die bewaard is gebleven. In dat jaar moet hij dus 55 jaar oud geweest zijn als de geboortedatum van 270 klopt, want ook dat is niet zeker. Een concilie is een bijeenkomst van alle kerkelijke bestuurders; ze worden nog steeds gehouden, niet elk jaar maar eens in de zoveel tijd en, omdat er veel besluiten worden genomen die voor alle gelovige katholieken gelden, zijn ze wel belangrijk.

Nicea lag tegenover Constantinopel aan de Bosporus, mooi centraal tussen de hoofdstad waar op dat moment het centrum van de nieuwe christelijke wereld lag en het grote achterland van Klein Azi‘, het tegenwoordige Turkije. Je kunt alleen hieruit al opmaken dat omstreeks die tijd het gezag van de oude hoofdstad Rome in de praktijk al verdwenen was – de afgevaardigden uit Rome moesten een heel eind reizen om er bij te kunnen zijn. Ook aan de Griekse namen voor deze nieuwe functies in het bestuur valt te zien dat het oosten van het rijk op dat moment de gang van zaken bepaalde. Vanaf die tijd verspreidde het Griekse schrift zich ook verder noordwaarts in het rijk, waardoor de Russen bijvoorbeeld nog steeds Griekse letters gebruiken.

 

Het concilie van Nicea in 325 was zo belangrijk omdat het de eerste grote bijeenkomst was in de pas christelijk geworden westelijke wereld zodat er een groot aantal zaken geregeld moest worden om alles binnen het rijk op ˇˇn lijn te krijgen. In de tijd dat men zich nog schuil moest houden had het christendom zich door gebrek aan onderling contact overal anders ontwikkeld en waren er verschillen ontstaan in de erediensten en rituelen. Het concilie van Nicea was bedoeld om al die onderlinge verschillen op elkaar af te stemmen en te bespreken wat van al die gewoontes voortaan standaard zou zijn. Ook de geloofsartikelen (waarin geloven christenen en waarin juist niet) moesten door alle bisschoppen samen worden vastgesteld, zodat er geen verwarring zou ontstaan tussen kerken, priesters en bisschoppen onderling. Nicolaas was er in elk geval bij; of hij een belangrijke bijdrage aan de discussies heeft geleverd, weten we helaas niet. In elk geval dient deze presentielijst als bewijs dat Nicolaas echt bestaan heeft en dat hij echt bisschop was van Myra.

 

                                                                                                         * * *


De heiligverklaring van Nicolaas

 

 

Alle verhalen uit de vroegste tijd van het christendom gaan over martelaren: overtuigde christenen die vanwege hun geloof gemarteld en op wrede manier gedood waren door de Romeinen. De martelaren werden op hun sterfdag herdacht, vaak met een speciale dienst op de plek waar ze begraven lagen (of waar men dacht dat ze begraven waren, want vaak ging het om heel lang geleden en wist men het niet precies meer). De verhalen over al die martelaren waren meestal sterk overdreven om ze een heilige status te geven: hoe meer de heilige had moeten verduren in het leven, hoe meer hij of zij vereerd werd, dus deed iedereen er bij het doorvertellen een schepje bovenop. We zagen al dat het Romeinse bestuur in principe verdraagzaam was tegenover andere godsdiensten, als men de keizer als symbool van het centrale gezag maar eer wilde bewijzen. Alleen al het feit dat zelfs de moeder van de keizer openlijk christen was, geeft al aan dat het christendom in die periode zeker niet als schande of misdaad werd beschouwd.

Van verhalen dat christenen in de arena voor de leeuwen werden geworpen, is in de Romeinse berichten van die tijd dan ook niets terug te vinden. Zelfs geschifte keizers als Nero hadden het niet speciaal op christenen begrepen, daar vielen ook andere slachtoffers. De enige keizer die christenen om hun geloof vervolgde, was Diocletianus, de voorganger van Constantijn, die al die verschillende godsdiensten binnen het rijk veel te ingewikkeld vond, maar ook hij richtte zich niet alleen tegen christenen.

 

Juist omdat in christelijke kringen veel verhalen over vervolging werden rondverteld, kreeg men het idee dat de Romeinen altijd al christenen vervolgd hadden en stelde men een lijst van bekende martelaren op – iedereen wist ineens wel een mooi verhaal dat hij of zij ooit gehoord had en dat in de loop van de tijd steeds verder aangedikt was. Zo gaat het met verhalen die je elkaar vertelt: iedereen gooit er een schepje bovenop om het interessanter te maken. Geloof heet geloof omdat iedereen het gelooft; het zegt natuurlijk niets over de werkelijkheid. En omdat het christendom al vanaf het eerste begin ge•nspireerd was door het lijden van zijn stichter, Jezus zelf, werd dit lijden al bijna vanzelf een extra aanbeveling om minstens even heilig te worden. Zo werden de verhalen over martelaren steeds dramatischer om hen heilig te kunnen verklaren. Vervolgens kregen zij een gedenkplaats (een grafsteen of kapelletje) om hun nagedachtenis te eren en hun hulp te vragen bij problemen, net zoals de Romeinen dat met hun goden in de tempels hadden gedaan. Elke heilige kreeg net als die Romeinse goden een speciale functie waarvoor je bij hem of haar terecht kon, dus voor gewone mensen was er in de praktijk van alledag weinig veranderd.

 

Toch bleef het Lijden (met een hoofdletter) een belangrijk punt binnen het christendom, ook bij het afwijzen van alle vormen van luxe, bijvoorbeeld in het kloosterleven dat zich later vanuit deze visie ontwikkelde. Bij het heidense geloof, zowel van de Grieken en Romeinen als van de Scandinavische volkeren had men niets met dat Lijden. Heidense goden waren eeuwig en hadden hun eigen vrolijke leventje, waarover vrolijke verhalen de ronde deden; heel anders dan de christelijke heiligen en kluizenaars.

Een paar van die verhalen geven een goed beeld van hoe zwaar de martelaren het volgens de legenden (heiligenverhalen) te verduren hadden: Laurentius werd op een rooster boven een gloeiend heet vuur gelegd, Sebastiaan door pijlen doorboord, Petrus ondersteboven aan het kruis gespijkerd omdat hij zich niet waardig vond om net als Jezus aan zijn eind te komen. Dat vond ook Andreas die daarom dwars gekruisigd werd (de drie schuine Amsterdamse kruisjes komen daar vandaan). De heilige Barbara werd in een toren gemetseld en Catharina op een wiel gespijkerd en vermorzeld – en dat allemaal omdat ze het christendom niet wilden afzweren. Op schilderijen en kerkramen worden die heiligen ook altijd met de reden voor hun heiligverklaring afgebeeld: Barbara met haar toren, Sebastiaan doorboord met pijlen, etc.

Voor de heiligverklaring van vrouwen kwam daar vaak nog het verhaal bij dat zij weigerden een Romein te trouwen en daarom extra gestraft werden: Agnes en Agatha moesten naakt over straat gaan en zich door iedereen laten misbruiken, terwijl ook nog eens de borsten van Agatha werden afgesneden. Thecla werd eveneens naakt (in sommige verhalen in minirokje) voor de leeuwen gegooid, waarna uiteraard de leeuwen vanzelf aan haar voeten kwamen liggen – die hadden wel door hoe heilig zij was, in tegenstelling tot de ongelovigen! Het zal niemand verbazen dat in dat verhaal die ongelovige martelende Romeinen ter plekke door de bliksem getroffen werden of in een plotseling ontstaan gat door de grond werden verzwolgen, als straf van God. Ook dat werd al net zo geloofd in die tijd.

 

De meeste verhalen kennen wij uit latere optekening (net zoals de verhalen over die vreselijke Noormannen alweer door monniken in middeleeuwse kloosters geschreven) die er ook bij deze verhalen nog eens een schepje bovenop deden, want immers hoe erger, hoe heiliger. In hun verplichte afwijzing van seks – celibaat heet die verplichting binnen de katholieke kerk – moeten zij juist de verhalen over maagden, bordelen en borsten erg opwindend gevonden hebben; of ze ook in die vroegste tijd al zo verteld werden, weten we dus niet. Het is denkbaar dat de monniken die sadistische erotiek erbij hebben bedacht om het voor hen zelf nog spannender te maken, als een soort vroege porno. Het celibaat leidt ook in moderne tijd nog steeds tot seksuele fantasie‘n en frustraties in gesloten mannengemeenschappen, die pas later boven tafel komen; zo was het natuurlijk ook in het verleden.

 

Toen er onder de regering van keizer Constantijn de Grote geen vervolgingen meer waren en het christendom zelfs erkende godsdienst was geworden, hoefde niemand meer gemarteld te worden om het tot erkende heilige te brengen en moest men op zoek gaan naar een andere reden voor heiligverklaring. Men was nu eenmaal gewend aan eerst Romeinse goden, daarna aan heiligen, zodat een bepaald soort verering onmisbaar werd geacht en er ook niet meteen met het systeem gestopt kon worden. Pas veel later, omstreeks 1500, ontstond de gedachte dat heiligenverering al net zo onchristelijk is als het vereren van een keizer – die heiligen waren immers toch ook maar gewone mensen geweest. Daaruit ontstond de Hervorming van de kerk en het christendom (ook wel protestantisme genoemd) waarbij ook weer verschillende richtingen ontstonden, maar dat is voor dit moment een ander verhaal.

 

Terug dus naar de heiligen waar de nieuwe christelijke gemeenschap zich mee bezig hield. Per dag van het jaar kende men ˇˇn of meer heiligen die op die dag werden (en in de katholieke kerk nog steeds worden) herdacht en vereerd, meestal hun sterfdag, omdat de geboortedag zelden bekend was. De meeste heiligen verrichtten hun heldhaftige en heilige daden immers pas tijdens hun leven en van een burgerlijke stand met geboorteaangiftes was destijds nog geen sprake; alleen van heel belangrijke personen werden in die tijd geboortedata opgeschreven in de kronieken. Zo kwam de naam van Sint Nicolaas op 6 december terecht, de dag waarop hij in 340 overleed. Dat wij zijn verjaardag vieren is dus op zijn zachtst gezegd een beetje vreemd: het was zijn sterfdag.

Maar of het nu zijn verjaardag of sterfdag is, de vraag blijft waarom zijn feest dan op 5 en niet op 6 december wordt gevierd. Dat is omdat men in die tijd de dag liet beginnen aan de vooravond, dus de avond tevoren, bij het ondergaan van de zon. Omdat het Õs winters vroeger donker is dan Õs zomers, begint het Sinterklaasfeest op 5 december dus rond zes uur. Ook bij het kerstfeest wordt de avond v——r 25 december (in Engeland Christmas Eve genoemd) de geboorte van Jezus herdacht met een nachtmis op 24 december. Dat is nu dus eens niet zijn sterfdag, maar zijn geboortedag – hoewel ook daarover nog veel te zeggen valt, maar we gaan er ook hier geen ander verhaal aan koppelen. Voorlopig houden we het op 25 december.

 

De nog zo pas opgerichte nieuwe kerkelijke structuur zocht dus naar nieuwe heiligen, niet langer meer van het martelarentype maar nu echte weldoeners van de kerk om een positieve start te maken. Eˇn van de eersten die deze eer te beurt viel, was de moeder van keizer Constantijn, Helena, omdat die helemaal naar Palestina was gereisd om de plek te zien waar Jezus gekruisigd was, en warempel, ze had een splinter van het kruis gevonden en die meegenomen om hem een ereplaats in de kerk te geven. Daarna gingen steeds meer gelovigen op zoek naar heilige voorwerpen, relieken genaamd, die (zoals men dacht) allerlei wonderen konden verrichten. Net zoals de eerste christenen op het graf van hun martelaren een gedenkteken neerzetten, bouwde men om dergelijke relieken al snel een kapel of zelfs een hele kerk heen. Men was er van overtuigd dat heiligen in de hemel naast Jezus zaten en daar misschien een goed woordje konden doen bij het Laatste Oordeel, als men zelf in de hemel kwam.

 In de loop van de tijd ontstonden zo bedevaarten of pelgrimstochten naar heilige plaatsen om al die heiligen te gedenken en te eren; soms ook moest men verplicht van de overheid zoÕn reis maken om boete te doen voor een misdaad of overtreding die was begaan. Zo kwam er in die plaatsen op den duur een levendige handel tot stand in zogenaamd heilige voorwerpen – als je alle daar verkochte splinters van het kruis bij elkaar zou leggen, zou je er een stevige brug over de Bosporus van kunnen bouwen. Ook botjes of stukken van botten van heiligen werden verhandeld en als kostbaarheden in juwelenkistjes bewaard. Soms werd er zelfs een speciale kerk voor de verering van die botten gebouwd en werd er echt reclame gemaakt om pelgrims naar die heilige plek te lokken – het was in feite de eerste vorm van toerisme waarvan niet alleen de kerk maar ook de plaatselijke middenstand profiteerde.

 

In eerste instantie kon iedereen iemand voordragen als kandidaat heilige maar toen dat er te veel werden, kreeg de bisschop die taak toebedeeld. Vaak duurde het een hele tijd voordat alle gegevens gecontroleerd en alle getuigen gehoord waren, maar soms hielp het ook als een rijke familie de bisschop een bedrag toestopte voor versnelling van de procedure als het een eigen familielid betrof. Ook de bisschoppen voelden wel voor een soepele toekenning van de heilige status – het graf van een offici‘le heilige in de kerk bracht immers via de bedevaarten ook weer geld in het laatje. Op het eind liep die heiligverklaring zo de spuigaten uit, dat de paus in Rome besloot dat voortaan alleen hijzelf daarover mocht beslissen. Maar toen (ca. 1250) had de paus al een erkende positie in zijn eigen Vaticaan in Rome. Later zijn er zelfs ook weer allerlei heiligen uit de kalender geschrapt waarvan de wonderen bij nader inzien toch niet zo bijzonder waren; onze Sint Nicolaas bleef echter op zijn post.

 

Bij het zoeken naar redenen voor heiligverklaring van bisschop Nicolaas waren ook wonderen of in elk geval bijzondere daden nodig. Hij had weliswaar geen relieken gevonden maar wel zijn stad tot aanzien gebracht als bisschop en graanhandelaar. Daar kwam bij dat hij zijn leven lang gul was geweest, veel arme mensen geholpen had – dat werd blijkbaar toen al verteld – en zich geen echte vijanden had gemaakt. Nu had men alleen nog maar wonderen nodig: in principe waren twee wonderen genoeg maar natuurlijk hoe meer hoe beter. Men had goed ge•nformeerd en na zijn dood allerlei verhalen die over hem werden rondverteld, verzameld; als gebruikelijk waren die ook weer opgeklopt, uiteraard vooral door zijn vrienden. Iedereen wist zich ineens van alles te herinneren: hij had een keer in een woeste storm op zee gebeden om de golven te kalmeren en de storm was meteen gaan liggen: als dat geen wonder was – in elk geval een duidelijk teken dat God aan zijn kant stond. En er was een keer hongersnood geweest en Nicolaas had de schipper van een graantransport in de haven gevraagd om een paar zakken graan voor de eerste nood van de bevolking; de schipper had echter geweigerd met het excuus dat de hele lading in Constantinopel geteld en gewogen zou worden en dat hij zou moeten opdraaien voor het verschil. Wees niet bezorgd, goede man, zou Nicolaas gezegd hebben: als je in de stad aankomt, zul je zien dat de lading nog precies even groot is als voordat je ons de zakken gaf. En ook dat wonder kwam natuurlijk uit.

 

Een ander vertelde hoe ze eens samen in een cafˇ hadden gegeten waar de eigenaar net drie jongens (ook wel eens scholieren of studenten genoemd) had gedood en in een pan gedaan om de gasten een lekker hapje voor te zetten – op ˇˇn of andere manier had Nicolaas dat door gehad en had de jongens weer tot leven gewekt voordat de schurk zijn plan kon uitvoeren. Weer een ander wist zich nog goed te herinneren dat Nicolaas eens drie mannen die ten onrechte gevangen zaten, had weten vrij te krijgen, en het mooiste verhaal was nog dat iemand met eigen ogen had gezien dat Nicolaas bij een arme vader van drie dochters geld naar binnen had gegooid zonder zichzelf bekend te maken. In die tijd was het gewoonte dat vaders bij het huwelijk van een dochter geld aan de bruidegom gaven als bruidschat, en deze arme man had geen geld en wel drie dochters, dus zouden de arme meiden ongetrouwd blijven (wat destijds een grote schande was). Iedereen blij natuurlijk.

 

Alleen al aan de aantallen – altijd drie of zeven in sprookjes – kun je zien dat het gefantaseerde verhalen moeten zijn geweest, ook al nemen we aan dat de rijke Nicolaas een goedgeefse man is geweest en daarom erg populair was bij zijn vrienden en parochianen (de mensen in zijn bisdom). Als hij echt een akelige man geweest was, zouden de mensen niet de moeite hebben genomen om al die mooie verhalen te bedenken en verder te vertellen waarbij de wonderen natuurlijk bij elke doorvertelling weer wat groter werden. N—g veel later, toen hij allang een bekende heilige was, kwamen er nog steeds nieuwe verhalen bij, bijvoorbeeld dat hij als baby al meteen rechtop in zijn badje had gestaan en alle gebeden uit zijn hoofd kon opzeggen, dat hij op verplichte vastendagen de moederborst geweigerd had en meer van die ongeloofwaardige gebeurtenissen.

Wie mocht denken dat dit soort verhalen nu niet meer geloofd zouden worden als iemand heilig verklaard wordt (want dat gebeurt nog steeds, al is het niet zo vaak meer), moet maar eens opletten hoe dat binnenkort met de heiligverklaring van de vorige paus, Johannes Paulus de Tweede, zal gaan. Een onderzoeksteam is al sinds diens dood bezig met het verzamelen van verhalen over de wonderen die deze paus tijdens zijn leven heeft verricht, en je kunt er van op aan dat ze er genoeg zullen vinden. Zeker deze paus was erg geliefd en iedereen zal ongetwijfeld de eigen herinneringen steeds meer als wonderlijk gaan beschrijven – eerst nog als bijzonder, maar naarmate de tijd voortschrijdt worden dat vanzelf wonderen, let maar op. Als er niet genoeg wonderen gevonden worden, is er een tussenvorm die ŌzaligverklaringÕ wordt genoemd – tegenwoordig is maar ˇˇn wonder nodig voor zaligverklaring en minstens twee om van heilig te spreken. Vroeger noemde men namelijk iets veel te gauw een wonder; nu de wetenschap is gevorderd, blijken veel oude wonderen logisch verklaarbaar te zijn.

 

Omdat tweehonderd jaar na zijn dood NicolaasÕ graf al een beroemd bedevaartsoord was geworden en er een Nicolaaskerk in Constantinopel was gebouwd, mag je aannemen dat hij toen al een overal geaccepteerde en geliefde heilige was geworden en dat zijn verhalen vaak werden doorverteld. Iedereen wist op die manier waarvoor je bij hem terecht kon: je kon zijn zegen vragen voor een tocht per schip, voor een huwelijk, de gezondheid van je kinderen, of voor de vrijlating van een gevangene. En als je er maar in geloofde, zorgde hij voor de rest.

 

                                                                                                         * * *


Europa verschuift naar het noorden

 

In de 7e eeuw werd het onrustig in het Middellandse Zeegebied: een nieuwe godsdienst, de islam, was in 632 door de profeet Mohammed gesticht in de Arabische wereld en de daar wonende Romeinse christenen bleken zich massaal tot dat geloof te bekeren. Of dat altijd helemaal vrijwillig gebeurde, is de vraag want het ging wel erg snel: vanuit de steden Mekka en Medina op het Arabische schiereiland veroverde de islam de hele noordkust van Afrika. Hun leider Tarik stak rond 700 met zijn groep over naar Gibraltar (Gebr-al-Tarik betekent rots van Tarik in het Arabisch) en vestigde zich in het Spaanse Andalusi‘. Anderen kozen voor Zuid Itali‘, Sicili‘, Sardini‘ en andere eilandjes daar in de buurt; ook in het Franse Frˇjus bouwden zij een vesting. De pas bekeerde moslims beschouwden de christenen als ongelovigen die je ongestraft mocht beroven en doden en met hun piratenschepen brachten ze dat ook in de praktijk, waardoor de Middellandse Zee voor de christelijke wereld gevaarlijk werd.

Je kunt je voorstellen dat de regering in Constantinopel die ontwikkeling uiterst bezorgd in de gaten hield, zeker toen de moslims vanuit de Palestijnse kuststrook overvallen begonnen uit te voeren op het Byzantijnse rijk, met zijn vele eilanden rond Griekenland. Toen tenslotte ook Constantinopel zelf werd aangevallen gebruikte de kustwacht een nieuwe uitvinding, die het Griekse vuur werd genoemd: een oliemengsel dat op zee bleef drijven en waar vervolgens met brandende speren een vuurzee van werd gemaakt – de houten schepen van de moslims waren daar uiteraard niet tegen bestand.

Tussen haakjes: het is grappig dat ook dit nieuwe wapen in een Nicolaaslegende voorkomt, waarbij een heks in de gedaante van een heidense Romeinse godin aan vissers een flesje olie geeft om de Nicolaaskerk van Constantinopel in brand te steken, dat ze echter verontwaardigd in het water gooien waarna het schip van de godin in brand vliegt – dat verhaal moet dus uit de 8e eeuw stammen, bijna vijf eeuwen na NicolaasÕ dood. 

 

Een verraste vijand wordt bestookt met Grieks vuur tijdens een zeeslag

 

Met dit nieuwe wapen was de dreiging voor Constantinopel even afgewend, maar het gevaar van moslimaanvallen bleef sindsdien bestaan en bedreigde voortaan de scheepvaart in het hele Middellandse Zeegebied. Dat hierdoor ook de handel schade ondervond, ligt voor de hand – meer en meer moest het transport van goederen over land gebeuren waar de wegen nog slecht waren. Ontsluiting van die noordelijke delen van het rijk via verbete

ring van wegen, bruggen en bergpassen werd dus actiepunt nummer ˇˇn van de zakenlieden en bestuurders van het rijk. Elk nadeel heeft zijn voordeel, zou Johan Cruyf gezegd hebben.

Ook in het westen vond een trek naar het noorden plaats – daar niet alleen omdat de zee door moslimpiraten onveilig werd gemaakt, maar ook omdat de nieuwe Germaanse bestuurders van oorsprong daar vandaan kwamen en er zich thuis voelden. Van Itali‘ verplaatste het centrum van de macht zich zo geleidelijk naar het stamgebied van de Franken in het noordoosten van het tegenwoordige Frankrijk, terwijl zich in het midden van Europa een lange en brede strook van zelfstandige Germaanse stamgebieden vormde van Napels tot aan het uiterste noorden van het tegenwoordige Duitsland, waaruit de Italiaanse stadstaten en de Duitse ŌLnderÕ zijn ontstaan.

Ook nu nog is Duitsland een federatie (verbond) van landsdelen die voor een aantal zaken zelfbestuur hebben. Pas in 1871 werd Duitsland voor de buitenwereld ˇˇn geheel, maar intern zijn oude afspraken blijven bestaan. Ons eigen land werd eveneens pas een eenheid toen dat militair nodig was in de 80-jarige oorlog tegen Spanje: tot die tijd waren de provincies net zo zelfstandig als de Duitse Lnder. Met Itali‘ was het nog ingewikkelder om tot een eenheid te komen: daar hadden de verschillende stadstaten (Florence, Genua, Milaan, Veneti‘ etc.) zoÕn machtspositie opgebouwd dat geen staat belang had bij een dergelijke eenheid. Ook hier duurde het daarom tot 1870 voordat via een revolutie Itali‘ een zelfstandig land werd. Tijdens de Renaissance (15e , 16e, , 17e eeuw) waren de vorsten van die stadstaten veel rijker en welvarender dan welk koningshuis dan ook, dus waarom zouden ze zich aan een centraal bestuur onderwerpen?

 

Het was deze verdeelde landkaart van Europa die zich na de ineenstorting van het west Romeinse rijk aan het eind van de 5e eeuw al was begonnen af te tekenen: overal hadden zich stammen gevestigd die er hun eigen gebruiken op na hielden en hun woongebied ten koste van andere volkeren probeerden uit te breiden. Van enig centraal gezag was toen geen sprake meer geweest: er zou trouwens niemand meer naar geluisterd hebben. Het enige middelpunt dat nog enigszins zou kunnen functioneren als basis voor gemeenschappelijk bestuur, was nog steeds het oude Rome, waarvan iedereen toch op zijn minst nog een idee had als ooit een belangrijke stad. Maar de stad was verwaarloosd en wie het zich kon permitteren, vertrok naar betere streken: er zijn berichten dat op het oude Forum Romanum, ooit het centrum van de Romeinse macht, de koeien graasden en de oude monumenten werden afgebroken om met de stenen de huizen te repareren.

In Rome zetelde geen keizer meer, maar wel de paus, die zijn best deed om het christendom verder te verbreiden maar in de praktijk kwam hij niet veel verder dan de verdediging van zijn eigen grondgebied, het Vaticaan, tegen de onderling vechtende Germaanse hertogen; hij kwam eigenlijk helemaal niet toe aan zijn functie als geestelijk leider van de christenheid in het westen. Er waren goede en slechte pausen die elkaar opvolgden – meestal wist iemand van de vechtende partijen wel een geschikte kandidaat, die vervolgens wel precies moest doen wat de hertogen (eigenlijk krijgsheren) van hem verwachtten. Over een bij uitzondering erg goede paus, Gregorius de Grote, komen we verderop in dit hoofdstuk nog terug, maar voor de rest waren het angsthazen (wat je ze trouwens in hun situatie niet eens kwalijk kunt nemen).

 

Pas tegen 800 leek de paus van dat moment, Leo, de boel weer enigszins onder controle te krijgen en dat alleen nog maar omdat er een sterke Frankische koning op het toneel was verschenen die, naar hij hoopte, de oude Romeinse eenheid weer zou kunnen herstellen. Die koning was Karel de Grote, de sterke man van een nieuw koningsgeslacht dat na een serie krachteloze en machteloze koningen aan de macht was gekomen. Deze Karel had zijn persoonlijke militaire kwaliteiten bewezen in veldtochten tegen de moslimlegers die hij uit Zuid Frankrijk naar Spanje teruggejaagd had, en tegen de Magyaren (Hongaren), een Aziatische stam die vanuit het Donaugebied het westen bedreigde. Geen wonder dat de paus zijn hoop op deze koning vestigde en hem in 800 naar het kerstfeest in Rome lokte om hem daar officieel tot keizer te kronen. Wat vond Karel zelf van dat idee?

Karel was helemaal niet bezig met de gedachte aan het keizerschap: hij had het nog druk genoeg binnen zijn eigen machtsgebied. Na het afzetten van de Romeinse keizer was het voor iedereen in het rijk logisch geweest dat de titel van keizer in naam weer was teruggegaan naar de Byzantijnse keizer in Constantinopel en geen stamhoofd had het zijn hoofd gehaald om die titel voor zichzelf op te eisen. Die keizer zat ver weg en de nieuwe volkeren in het westen lagen geen seconde wakker van een hogere functie dan koning. Dat was al moeilijk genoeg.

De nog heidense stam der Franken was tijdens de grote volksverhuizingen het Romeinse rijk binnengedrongen en had zich min of meer aan de Romeinse stijl van besturen aangepast, net zoals de Ostrogothen dat in Itali‘ en de Visigothen in Spanje hadden gedaan. Samen met de Galli‘rs in de Romeinse gebieden waren de Franken rond 500 onder hun koning Clovis tot het christendom overgegaan. Ze hadden monniken in dienst genomen om hun secretariaat en administratie te regelen – zelf konden zij niet lezen of schrijven, daar zagen zij op neer: dat was iets voor vrouwen of boekenwurmen, zij hielden het liever op knokken en feestvieren.

 

Karel de Grote

 

Einhard, de biograaf (levensbeschrijver) van Karel de Grote, schrijft dat Karel volkomen verrast was toen de paus in 800 bij het kerstfeest in Rome hem de keizerskroon wilde opzetten. Volgens hem pakte Karel meteen de kroon uit zijn handen en zette hem zelf op zijn hoofd – de paus was toen nog zoÕn onbetekenende figuur in het onderling verdeelde Itali‘, dat Karel die hoge eer zeker niet door zoÕn slappeling aangereikt wilde krijgen. Het was duidelijk voor de omstanders dat de paus zich op die manier van de militaire steun van Karel wilde verzekeren bij zijn eigen strijd om de macht met de plaatselijke Italiaanse leiders van die tijd, en daar zag Karel helemaal niets in. Hij voelde echter wel dat hij door de kroon te accepteren, een zware verplichting op zich nam en toen hij die eenmaal had aanvaard door hem zelf op zijn hoofd te zetten, wilde hij er ook het beste van maken. Zo moet het ongeveer gegaan zijn, maar het fijne weten we er natuurlijk niet van. We hebben alleen de verslagen van Einhard, zijn hofbiograaf en die schreef alleen maar positieve zaken op, anders lag hij er uit. Wel weten we dat Karel nooit meer in Rome terug geweest is, dus echt leuk heeft hij die stunt zeker niet gevonden.

 

Zo kwam er weer een westerse keizer als collega van de Oost-Romeinse keizer, al was het dit keer een Germaans vorst die geen boodschap aan het verdorven en verwaarloosde Rome had en zijn regering liever in Keulen en Aken vestigde, het gebied waar de Franken oorspronkelijk vandaan kwamen. In het verleden waren die steden, net als Trier, Maastricht en Wenen, Romeinse legerplaatsen langs de oude grenzen geweest: nu werden zij stedelijke bestuurscentra. Van daar uit begon Karel zijn machtsgebied naar het noorden uit te breiden: er woonden nog steeds heidense Germaanse stammen die zich tot het uiterste verweerden om hun zelfstandigheid te behouden maar Karel was vast besloten om, nu hij eenmaal keizer was, van zijn rijk een centraal bestuurd machtsgebied te maken. Vooral tegen de Saksen was de strijd hard: volgens een kroniek uit die tijd vielen er duizenden slachtoffers voordat zij zich overgaven.

Om de eenheid van het enorme rijk in stand te houden, besloot Karel om van het oude Rome nu de geestelijke hoofdstad van een christelijk rijk te maken. De paus was toch helemaal van hem afhankelijk en zou dus zou precies doen wat hij hem opdroeg. De naam van dit christelijke keizerrijk werd het Heilige Roomse rijk: heilig vanwege het christelijke karakter van die oude en toch ook weer helemaal nieuwe eenheidsstaat, en Rooms om via de oude naam Rome die traditionele eenheid te herbevestigen. Hij begreep dat die geestelijke macht minstens zo belangrijk was als de macht van het zwaard om zijn uit zoveel stammen samengestelde Heilige Roomse rijk bij elkaar te houden; daarom gaf hij voorrang aan het bekeren van de heidense volkeren in het noorden. Als die eenmaal tot het christendom bekeerd zouden zijn, zouden zij zich als vanzelf ook wel onder zijn christelijk bestuur willen stellen, was zijn gedachte.

 

Ook in het oosten, vanuit Constantinopel, waren bisschoppen en monniken op dat idee gekomen, zodat tussen 700 en 1000 vrijwel het hele noorden van Europa gekerstend (tot het christendom bekeerd) werd. Missionarissen (zendelingen) van beide kanten trokken door de meest onherbergzame streken om er de mensen van hun heidense geloof af te krijgen en de leer van Christus te verkondigen – in onze gebieden was het Bonifatius die zelfs vermoord werd toen hij de Friese heidenen wilde laten zien dat hun heidense goden hem niets deden toen hij een zogenaamd heilige boom omhakte.

Dat was natuurlijk wel vragen om moeilijkheden – niet alle missionarissen gingen zo te werk, de meeste probeerden juist zoveel mogelijk aan te sluiten bij plaatselijke gebruiken, zoals ooit paus Gregorius de Grote de bekeringsbeweging had geleerd. Deze paus, die leefde omstreeks 600, was ˇˇn van de weinige geweest die wel wat te zeggen had gehad en daarom dus ook de Grote genoemd wordt in de geschiedenis. Van deze hele geschiedenisperiode hoef je voor het verhaal over Sint Nicolaas eigenlijk maar drie grote namen te onthouden: keizer Constantijn de Grote rond 300, paus Gregorius de Grote circa 600 en keizer Karel de Grote vanaf 800.

Dat waren de drie mannen die niet voor niets de Grote heten en zonder welke ook Nicolaas nooit een wereldberoemde heilige zou zijn geworden. De eerste maakte het hele Romeinse rijk officieel tot christelijke eenheid, Gregorius was degene die zijn missionarissen er op uit stuurde om tot in de verste uithoeken de heidenen voor dat nieuwe geloof te winnen, en Karel de Grote zorgde op zijn beurt voor een stabiele Europese eenheid met het zwaard in de ene en het geloof in zijn andere hand. Het is dus wel terecht dat hij, Karel de Grote, als de vader van het moderne Europa wordt beschouwd: voor het eerst in de geschiedenis van het continent lag het centrum niet meer in de Middellandse Zee maar was het een ŌlandmachtÕ geworden met een gemeenschappelijke cultuur die tot op de dag van vandaag door iedere Europeaan als Europees wordt gevoeld en beleefd.

 

Zo maakte Europa zich los van haar ontstaansgeschiedenis in het Middellandse Zeegebied en droeg zij de oostelijke en zuidelijke delen van het ooit zo grote Romeinse rijk noodgedwongen over aan die nieuwe macht, de islam, die haar eigen bloeiperiode startte in het Spaanse Andalusi‘ met de steden Cordoba, Sevilla en Granada in het westen, en met Bagdad en Damascus in het midden oosten waar voortaan alle luxe van de wereld te vinden was. Niet dat Constantinopel ineens niet meer meetelde, maar het verloor wel degelijk aan invloed en dus ook aan inkomen, wat zijn weerslag had op het levenspeil van de bewoners. Net zoals vijf eeuwen daarvoor Rome aan haar ondergang was begonnen, eerst ongemerkt, maar geleidelijk steeds duidelijker, zo zette vanaf de 8e eeuw ook voor Constantinopel de neergang in. Karel de Grote begon een steeds grotere rol te spelen op het wereldtoneel; hij onderhield niet alleen contact met de Byzantijnse keizer, maar ook met de kalief van Bagdad, die hem zelfs een levende olifant schonk – een hele gebeurtenis, die destijds in alle kronieken vermeld werd.

 

                                                                                                         * * *


De verspreiding van het christendom

 

Terug naar de missionarissen in het uiterste noorden, die we daar in het vorige hoofdstuk in de kou hebben achtergelaten. We kennen verslagen van sommige van die volhardende mannen, waarbij hun belevenissen niet onderdoen voor die van de heilige martelaren: de monniken Columba en Columbanus schrijven de paus hoe zij tot aan hun nek in het ijskoude water kwamen te staan bij hun tochten door die noordelijke streken. Terecht dan ook dat zij na hun dood tot het legioen van heiligen werden toegelaten. De meeste zendelingen kwamen uit Ierse en Engelse kloosters, waar zich al heel vroeg, halverwege de 5e eeuw, een zeer gemotiveerde groep christenen had gevestigd met als doel het christendom in de heidense gebieden te verspreiden. Ook de beroemde Ierse heilige, Sint Patrick, die er nog steeds op 17 maart uitgebreid gevierd wordt, komt er vandaan.

 

Paus Gregorius de Grote was in zijn jonge jaren gezant van de paus geweest bij het hof in Constantinopel en wist dus hoe je te werk moest gaan om op een politieke manier je doel te bereiken. Hij had er begrip voor dat de stoere heidense stammen in die barre noordelijke landen niet zomaar hun eeuwenoude geloof zouden inruilen voor een onbekend christendom, dat ook nog eens de godsdienst van hun overwinnaars was. Daarom had hij de missionarissen de boodschap meegegeven dat ze eerst goed moesten kijken en luisteren wat precies die eigen godsdienst inhield en of je bepaalde dingen daaruit niet gewoon kon ŌvertalenÕ naar nieuwe christelijke gebruiken. Wat waren die oude gewoontes nu precies? De missionarissen brachten daar uitvoerig schriftelijk verslag van uit bij de paus, dus we weten ongeveer wat die waren.

De Germaanse samenlevingen waren klein, eigenlijk alleen maar een paar uitgebreide families (grootouders, ooms, tantes, nichten en neven) bij elkaar in een soort huttendorp, net zoals Afrikaanse of Bedoe•enenstammen nog in de vorige eeuw leefden en in sommige delen van de wereld nog steeds. Ze leefden van jacht, visserij en van landbouw op de akkers rond het dorp. De dorpsoudsten gaven raad en spraken recht, op basis van door de voorouders overgedragen regels. Meestal was er ook wel een heilige man die beweerde met voorouders te kunnen communiceren, waarvoor dan weer allerlei offers en rituelen nodig waren. Het is een algemeen beeld, waaruit oorspronkelijk alle godsdiensten zijn ontstaan: eerst polythe•stisch (met een groot aantal goden), later monothe•stisch (met ˇˇn enkele god, die alles bestuurt).

 

Het in Europa meest bekende polythe•sme is dat van de Grieken en Romeinen voordat zij tot het christendom overgingen: Venus (in het Grieks Aphrodite) was de godin van de liefde, Mars de god van de oorlog, en zo waren er nog heel veel andere, met Jupiter of Zeus aan de top, die allemaal ergens ver weg boven op de Olympus woonden (de hoogste Griekse berg). Omdat ze konden ingrijpen in het gebeuren op aarde moest men ze te vriend houden, tempels oprichten, erediensten onderhouden en offers brengen. De verhalen over al die goden en hun daden noemen we bij elkaar onze klassieke mythologie en ze hebben erg veel invloed gehad op de Europese cultuur – kijk alleen maar naar de schilderijen van de grote meesters uit vorige eeuwen – de Romeinen hebben zelfs de dagen van de week en de planeten van ons zonnestelsel naar hen genoemd (behalve uitgerekend de aarde waar ze vandaan komen).

Dat in noordelijke landen de weekdagen naar Germaanse goden zijn genoemd, geeft al aan dat die naamgeving nog uit de heidense tijd stamt: dinsdag-tuesday, woensdag-wednesday, donderdag-thursday en vrijdag-friday komen van Tiwas of Tingus, Wodan, Thor en Freia. In het Frans (en andere zuid Europese talen) zijn die dagen daarentegen naar Romeinse goden genoemd: mardi naar Mars, mercredi naar Mercurius, jeudi naar Jupiter en vendredi naar Venus. De zaterdag komt dan voor iedereen weer van de Romeinse Saturnus, terwijl zondag in onze streken net als maandag gewoon van zon en maan komt – het Franse dimanche verwijst naar de dag van God (dieu=deus=Zeus).

Is het nu echt nodig om dit allemaal te weten? Natuurlijk niet, maar de taal geeft wel een goed idee hoe in die tijd de grens tussen de godsdiensten lag en hoe ze ook in elkaar overliepen. Later besefte men dat niet meer en had men er geen behoefte meer aan om die heidense namen te vervangen door christelijke; zo is het ook met de namen van de maanden gegaan die in onze cultuur nog steeds de Latijnse namen uit de Romeinse tijd zijn. Door die voorbeelden wordt duidelijk dat ook de goden zelf op den duur overgingen in de nieuwe christelijke heiligen, waardoor ŌonzeÕ Nicolaas trekken kreeg van ŌhunÕ Wodan en ineens op een wit paard over een dak moest rijden, net als die heidense god dat deedÉ

Ook de Germanen hadden net als de Grieken en Romeinen een god voor dit, een andere voor dat, die allemaal gezellig bij elkaar leefden in het Walhalla – een buitenaards verblijf, net als de Griekse Olympus: de goden aten en dronken net als de mensen, werden verliefd of scholden elkaar uit, het enige verschil was dat ze nooit dood gingen, ze bleven eeuwig leven. Ze hadden allemaal wel hun eisen: dit mocht wel, dat mocht niet, maar wie er mee wist om te gaan, had geen moeilijk leven. Wat dat betreft zijn monothe•stische godsdiensten veel strenger: de tien geboden van het christendom en de sharia van de islam kennen strenge straffen voor overtredingen van wetten die direct van God komen en dus heilig zijn: de hel voor slechte, de hemel voor goede mensen.

Bij het polythe•sme van de Germaanse stammen was men er van overtuigd dat de goden zelf wel voor wraak zouden zorgen, de mensen hoefden alleen hun praktische alledaagse zaken onder elkaar uit te vechten. Wie de Asterix-literatuur kent, weet dat de dru•de bij de Galli‘rs of Kelten een belangrijke functie had en dat het stamhoofd met een aantal andere wijze oude mannen recht sprak, meestal onder een eikenboom, die vanwege zijn standvastigheid als heilig werd gezien. Het was dan ook niet verstandig van Bonifatius geweest om juist die boom om te hakken: daar moest je nu precies niet aan komen. Hij had nog wel zijn bijbel op zijn hoofd gelegd om zich te beschermen tegen de hakbijl van de Fries die hem bedreigde, maar daarbij greep zijn god natuurlijk al evenmin in als die van de heidenen toen de boom werd omgehaktÉ

 

Volgens de methode Gregorius de Grote kregen de missionarissen geleidelijk inzicht in de Germaanse godenwereld en begrepen ze dat je met tegemoetkoming meer succes hebt dan met directe aanvallen. Bij de eik zetten ze dus een klein kapelletje ter ere van een heilige die enigszins te vergelijken was met de god die daar vereerd werd, ze vertelden sterke verhalen over de martelaren van het christendom en mooie verhalen over leven en dood van Jezus – voor mensen die lange winters kenden zonder TV of ander vermaak waren die verhalen net zo welkom als de soaps uit het verre Amerika of Australi‘ bij ons in de 20e eeuw. Zo wonnen de missionarissen de harten en geesten van de heidenen voordat zij hun vroegen alle oude goden in te ruilen voor ˇˇntje, de volgens hen enige ware Christus. Maar ze kregen er wel mooie heiligen voor terug, voor elke dag van het jaar minstens ˇˇn.

 

De Germanen kenden het midwinterfeest op de kortste dag van het jaar, waarbij zij de terugkomst van het licht vierden na die donkere en koude maand: mooi, zeiden de missionarissen: de terugkeer van Het Licht, met hoofdletters, is bij ons, in de moderne wereld, het grote Licht van de geboorte van Jezus. En de altijd groene dennenboom of spar die de Germanen als symbool voor het eeuwige leven gebruikten, kon gewoon blijven, daar had niemand problemen mee. Zo werd stapje voor stapje de wereld van de Germanen in de richting van het christendom geduwd, maar natuurlijk bleven oude tradities nog heel lang bestaan. Intussen voeren de Noormannen ook over en weer in die gebieden en brachten er hun heilige Nicolaas naar toe, die de Germanen op ˇˇn lijn stelden met hun eigen zeegoden, waarvan ze er een heel stel hadden. Naast de verhalen over zijn zeemanskunst sloegen ook die over zijn goedgeefsheid prima aan: de goden in het Walhalla waren al net zulke vrolijke types van Ōgroot is goed en veel is lekkerÕ, die uitbundig feest vierden en gul om zich heen strooiden. Daar paste de nieuwe heilige Nicolaas uitstekend bij en zo sloten zij hem in hun hart.

 

Het gerommel van de storm over de daken in het gure jaargetijde dat altijd toegeschreven was aan Wodan of Odin, de oppergod die op zijn witte paard Sleipnir over de daken reed en door de schoorstenen lekkers en geschenken gooide, werd zo geleidelijk verward met Sint Nicolaas, die omstreeks diezelfde tijd herdacht en gevierd werd. Zo kwam de heilige ineens ook aan een wit paard; daar was in de vroegere verhalen nooit sprake van geweest. En waarom zou een bisschop in Õs hemelsnaam op een dak moeten klimmen (nog wel met dat paard!) om zijn gulle gaven te schenken? In dit soort verhalen wordt de loop van de geschiedenis zichtbaar – de twee godsdiensten vermengden zich, of liever gezegd: het oude heidense verhaal werd in een christelijk jasje gestoken en is in die vorm blijven bestaan, hoe onlogisch het ook mag zijn. Maar dat geldt voor meer verhalen. De wonderlijke heiligenverhalen van het vroege christendom gingen op die manier op in de oude heidense traditie, of ze nu over Wodan en Freia gingen of over de nieuwe serie heiligen, inclusief Jezus zelf en zijn moeder Maria. De spreuken en rituelen waren anders, maar de missionarissen vonden het geen probleem dat de nieuw bekeerden er hun eigen gebruiken bij behielden.

 

De nieuwe christenen werden gedoopt, kregen een bijbel, een kerk of kapel, en er werd een pastoor of priester benoemd die onder gezag van een bisschop (ergens ver weg in het zuiden) werd geplaatst, maar veel verder ging de bekering in die eerste periode niet. De bevolking vond het wel best en vierde voortaan alle feesten dubbel, zowel op de heidense als op de christelijke manier. Het midwinterfeest bleef in het koude noorden het belangrijkste feest, met kaarsen, kerstboom en nu als extra een Christuskind ergens ver weg in een stal in Bethlehem – geen mens had een idee waar dat was. Nog steeds gaf men elkaar geschenken en maakte men grappen en grollen in de enige verwarmde ruimte tijdens de lange ijskoude winter, terwijl men wachtte tot het voorjaar weer aanbrak en men weer naar buiten kon.

Dat die grappen in die primitieve omgeving vaak grof en seksueel getint waren, ligt voor de hand: zoveel anders had men Õs winters niet om zichzelf en anderen te amuseren. Die seksuele grappen vertaalden zich ook in de gewoonte van het ophangen van kousen of het zetten van schoenen om de cadeaus en het lekkers op te vangen dat de stormgod volgens het heidense verhaal door de schoorsteen gooide. Wie kunstgeschiedenis studeert, weet dat een open schoen of kous op een schilderij vroeger een verwijzing was naar de vrouwelijke vagina waarmee de schilder wil aangeven dat het hier om niet zoÕn nette vrouw gaat. Ook de wortel voor het paard moet zo gezien worden. Er zal ongetwijfeld hard gelachen zijn bij al die gezellige avondjesÉ

 

De oude gewoonte dat op de donkerste dag een oude dorpsgek op een slee de huizen langs ging en overal een borrel kreeg bij zijn nieuwjaarswens, bleef ook bestaan – ook hij kreeg op den duur de naam Nicolaas of Claus, maar niets aan hem herinnert aan de bisschop die deze heilige ooit was. Het was gewoon een oude dronkelap op een door rendieren getrokken slee, een in die streken normaal transportmiddel. De bisschop ver weg en de paus nog verder lieten dit maar begaan, als ze er al van wisten. Zo werd deze dronkelap van het oude midwinterfeest onder de verkeerde naam Santa Claus dus ook aan het nieuwe kerstfeest gekoppeld. Voor de oude heidenen maakte het niets uit, die bleven gewoon de oude datum van 25 december aanhouden voor hun feest, maar voor de meer zuidelijk gelegen christelijke regioÕs waar de Noormannen met dit samengeraapte totaalpakket kwamen aanzetten, was het wel verwarrend: hoe zat het nu met de dag van de vertrouwde beschermheilige van kinderen, scheepvaart en huwelijk op 5 en 6 december?

 

Uiteindelijk namen alleen de Deense expats (emigranten) aan de Engelse oostkust de nieuwe traditie over en het was dan ook daarvandaan dat in later tijd Santa Claus meeverhuisde naar Amerika en niet uit Nederland, zoals vaak gedacht wordt. De naar Amerika ge‘migreerde Nederlanders namen pas daar die nieuwe vorm van het feest over en zijn in de loop van de tijd bijna vergeten dat het ooit anders was. Voor de thuisblijvers bleef het Sint Nicolaasfeest in de oude vorm op 5 december bestaan. Dat in plaats van de oude dronkelap de echte heilige wˇl met de Nederlanders naar New York (toen nog Nieuw Amsterdam) meeging, had een heel andere reden, die in het volgende hoofdstuk uit de doeken gedaan zal worden.

 

Ook in het katholieke zuiden van Europa houdt men als gedenkdag voor Sint Nicolaas nog de offici‘le heiligenkalender aan maar alleen zoals men dat voor elke andere heilige doet. Onder invloed van de veramerikanisering van onze westerse cultuur, hanteert men echter ook daar steeds vaker de Scandinavisch/Angelsaksische variant van gezellig samenzijn in het koudst van de winter, compleet met veel eten, lekker drinken en cadeaus bij een knappend haardvuur. Men gaat naar de nachtmis op kerstavond 24 december, waar de geboorte van Jezus wordt herdacht, en daarna gaat het vooral om de midwintersfeer van lichtjes en samenzijn met de familie of in elk geval met het gezin. Noch Santa Claus, noch Sint Nicolaas speelt daar een rol bij.

Omdat veel mensen twee feesten in ˇˇn maand overdreven (en misschien wel te duur) vinden, kiest men tegenwoordig ook in onze streken steeds vaker voor het alles omvattende kerstfeest dat, samen met oud- en nieuwjaar, het jaar afsluit. Het schema van schoolvakanties heeft daar ongetwijfeld toe bijgedragen: rond 5 december heeft bijna niemand vrij, of het moet toevallig in een weekend vallen – van kerstmis tot en met nieuwjaar liggen wereldwijd alle activiteiten stil, wat de gelegenheid voor gezamenlijk feestvieren natuurlijk een stuk groter maakt. Maar onze heilige heeft er eigenlijk niets mee te maken. Als onze bisschop niet in december overleden was maar bijvoorbeeld midden in de zomer, zou zijn feest nooit zijn verward met het midwinterfeest en zou de oude dikzak met zijn slee, rendier en yohoo nooit ten onrechte onder een valse naam heilig zijn verklaard. Daarom in de volgende hoofdstukken voorbeelden van andere data waarop zijn feest gevierd wordt.

 

                                                                                                         * * *

 

 

 

 

 

 


Nicolaas als beschermer van de scheepvaart

 

Natuurlijk waren het om te beginnen zijn vrienden en vroegere collegaÕs, de varaeger en andere zeelieden die de heldenverhalen over zijn stuurmanskunst tot wonderverhalen hadden omgetoverd – misschien geloofden ze er zelf ook in. In elk geval schilderden zij zijn naam of beeltenis (of voor alle zekerheid allebei) voorop hun schip ter bescherming tegen schipbreuk – nog steeds is dat in de landen rond de Middellandse Zee en vooral in Griekenland te zien. In dat land is hij zelfs de nationale beschermheilige en in alle kerken in de havens hangt zijn portret, zoals dat al die eeuwen al gebruikelijk is. Als het seizoen van de scheepvaart en visserij aanbreekt in het vroege voorjaar, worden speciale erediensten gehouden en zegent de pastoor of bisschop nog steeds in zijn naam de schepen en de zee, zodat zijn herinnering ook aan het begin van het vaarseizoen levend wordt gehouden.

Het moet ook voor zijn tijdgenoten duidelijk geweest zijn dat zijn hart in de eerste plaats bij de zeevaart lag, meer dan bij de kerkdiensten die hij vast en zeker door anderen liet doen zoals in die tijd de gewoonte was. Alleen bij belangrijke gelegenheden zoals het concilie van Nicea trok hij zijn bisschopsmantel aan en vertegenwoordigde hij zijn bisdom. Omdat hij ook gewone taken had als bestuurder van zijn gebied, zal hij weinig tijd gehad hebben om zich nog met de graanhandel van zijn ouders bezig te houden, maar omdat hij die hele havenstreek uit eigen ervaring kende, deed hij ongetwijfeld veel voor de handel daar, zodat iedereen erg tevreden over hem geweest moet zijn.

 

Nu is die zuidkust van Turkije een geliefd toeristenoord met veel zonnige badplaatsen, maar in de tijd van Nicolaas moet het er gegonsd hebben van de havenactiviteiten, met schepen in alle richtingen van de toen bekende wereld en handel in de meest exotische producten die de rijke burgerij zich maar kon wensen. Vanuit het verre oosten trokken kamelenkaravanen door de woestijnen van Arabisch Azi‘ naar het westen waar zij aan de Levant – de Palestijnse kust – hun kostbare lading aan Oost-Romeinse handelshuizen verkochten waarna ze per schip richting Constantinopel en andere havens werden doorgevoerd. Toen in het westelijke deel van het Romeinse rijk in 476 de keizer was afgezet en de vroeger zo goed georganiseerde staat met zijn uitstekend opgeleide bestuurders en ambtenaren in elkaar stortte – niets werkte meer, gebouwen, wegen, waterleiding en riolering werden niet meer onderhouden, het onderwijs was verwaarloosd en werklui waren ongeschoold – bleef het oostelijke deel nog lang welvarend. Daar zaten de geleerden, de schrijvers, de kunstenaars, de technici en ook nog steeds goede politici en ambtenaren die het sindsdien Byzantijns genoemde rijk in de praktijk bestuurden, zodat het niet veel uitmaakte als er eens een minder geschikte keizer op de troon zat.

 

Maar het waren zoals gezegd vooral de Noormannen, de varaeger en de vikingen die Nicolaas als hun speciale heilige ook verder over zee brachten: naar havens in het westen van de Middellandse zee zolang het daar nog veilig was, maar zelfs in de tijd van de moslimpiraten lieten zij zich niet afschrikken. Misschien waren de piraten wel banger voor de Noormannen dan omgekeerd! Zij voeren voorbij de straat van Gibraltar naar de Portugese kust, waar zij voorraad insloegen voor de gevaarlijke oversteek over de golf van Biscaye. Daarna zetten zij koers naar Noord Frankrijk, Normandi‘, over het Kanaal naar Engeland en vaak ook nog eens naar de Hollands/Zeeuwse kust en via de Friese Wadden naar de Scandinavische landen. Je kunt je voorstellen dat zij in al die havens stoere verhalen over hun heilige vertelden, die net als alle zeemansverhalen diepe indruk maakten in een tijd dat de zee voor de meeste mensen in Europa even onveilig en spannend was als tegenwoordig de ruimte. Men dacht nog dat de aarde een platte schijf was waar je aan het eind van af kon vallen, dus men waagde zich niet verder dan een paar kilometer uit de kust. Varen ging voornamelijk om de visvangst – de eigen schepen waren erg primitief en vrijwel niemand kon zwemmen. De prachtige slanke boten van de Noormannen staken daar natuurlijk jaloersmakend bij af; die waren ook helemaal niet voor de visvangst bedoeld, maar voor het grote avontuur, dat kon iedereen duidelijk zien. En al die verhalen over rooftochten in kloosters, ach, die nam men op den duur met een korreltje zout: ze zeggen zoveel!

 

Toen de Noormannen eenmaal als volk werden erkend door de Franse koning en van hem in 911 zelfs officieel een vestigingsplek toegewezen kregen (het naar hen genoemde Normandi‘) was iedereen dan ook meteen graag goede vrienden met zulke dappere mensen. Het duurde niet lang of ook in het westen kregen zij goede posities, net als in het Oost-Romeinse rijk. Via hun tochten overzee hadden zij in alle aan zee gelegen landen wel familieleden als handelspartners ge•nstalleerd zodat zij, als ergens een plaats aan de top vrijkwam (er overleed in die dagen nog wel eens onverwacht een erfgenaam of opvolger) meteen hun claim als neef of aangetrouwde stiefzoon of wat je maar bedenken kunt, indienden. Brutalen hebben de halve wereld, moeten zij gedacht hebben – of niet eens gedacht: ze waren gewoon zo.

Soms met succes, zoals in 1066 toen de Normandische hertog Willem koning van Engeland werd. Hij moest er wel een veldslag voor leveren, maar daar had men in die tijd geen bezwaar tegen. In het museum van de stad Bayeux in Normandi‘ hangt een geborduurd wandtapijt van vele meters lang waarop zijn tocht en overwinning staan afgebeeld – het was blijkbaar nodig om duidelijk te maken waarom hij rechten op die Engelse troon had zodat hij de vrouwen aan zijn hof aan het werk zette om dit bewijsstuk in elkaar te zetten. In elk geval is het nu ˇˇn van de belangrijkste kunstschatten van dat gebied en wie er in de buurt is, moet het zeker gaan bekijken: het is het eerste stripverhaal.

 

Detail van het ŌTapis de BayeuxÕ dat verhaalt over de overwinning van Willem de Veroveraar.

 

Omstreeks diezelfde tijd waren ook een paar ondernemende Normandische ridders naar het zuiden gevaren om daar hun geluk te beproeven. In Sicili‘ en Zuid Itali‘ vestigden zij zich naast de daar wonende moslims en maakten er een eigen koninkrijk van. Zij waren intussen natuurlijk allang tot het christendom bekeerd, maar gingen daar minder spastisch mee om dan anderen. Zij sloten vriendschap met de moslims en zagen meteen goede kansen voor de handel, zowel met het oosten als met het Atlantische westen. Zij bouwden hun koninkrijk uit tot een bloeiende cultuur-  en handelsnatie, waar iedereen, moslim, christen of jood, gewoon met elkaar omging en zo van elkaar leerde. Ook in Andalusi‘, in Zuid Spanje, was dat trouwens het geval: de moslims (ook wel Sarracenen of Moren genoemd) leefden daar tussen 800 en 1100 ook al zo gebroederlijk samen met joden en christenen waarbij veel kennis en ervaring werd gedeeld en overgedragen die pas later door westerse universiteiten officieel werd aanvaard. In die tijd waren Europese universiteiten nog kerkelijke instellingen, alleen bedoeld om de bijbel en andere christelijke teksten te lezen, uit te leggen en van commentaar te voorzien: de islam en het jodendom werden als duivels gezien waar je niets mee te maken mocht hebben. Gelukkig was dat dus niet overal zo, al heeft het lang geduurd voordat het christendom andersdenkenden vrijheid van meningsuiting toestond en soms zelfs hun idee‘n overnam. Sicili‘, Zuid Itali‘ en Andalusi‘ waren plaatsen waar men in dit opzicht in de Middeleeuwen voorop liep.

 

Maar terug naar de Normandische vorsten in Zuid Itali‘: het gebied werd opnieuw een natie van handelaars en zeelieden en daardoor welvarend. Ook de moslimkooplieden zagen immers het voordeel van wederzijdse handel en schonken (of verkochten) vrijbrieven aan bevriende handelspartners om ze tegen de piraten in de Middellandse Zee te beschermen. Met zoÕn brief mocht je schip niet door de piraten aangevallen worden; of daar altijd rekening mee werd gehouden lijkt onwaarschijnlijk, maar toch werden de vaarroutes steeds veiliger omdat alle partijen er op den duur voordeel bij hadden. De hoofdstad Bari van Zuid Itali‘ kreeg een supergrote Nicolaaskerk, waar ook nu nog het Sinterklaasfeest niet op 5 of 6 december gevierd wordt, maar op 9 mei wanneer het scheepvaartseizoen begint. In processie wordt het beeld van de heilige door de stad gedragen, naar de haven – hij wordt zelfs even op een sloep in het water gezet om daar zijn zegenrijk werk te kunnen doen – en er worden teksten gelezen, spreuken gezegd en bloemen in zee gegooid, om zeelieden en vissers een goed seizoen te garanderen. Van een kinderfeest is bij deze Nicolaas geen sprake, het draait als vanouds allemaal om de zee.

 

Maar er is nog een andere reden waarom het feest op 9 mei gevierd wordt: in die grote Nicolaaskerk van Bari worden de botten van de heilige bewaard, die op 9 mei 1087 vanuit Myra (waar ze sinds zijn dood in 340 lagen) door deze Italiaanse Normandi‘rs naar hun hoofdstad zijn overgebracht. Die tocht, in een kroniek van die tijd Ōde BottenroofÕ genoemd, was een grote gebeurtenis waar veel over geschreven werd, dus hebben we er een goed beeld van. Het is alweer tekenend voor de onderlinge contacten tussen vikingen, varaeger en Noormannen (of hoe je ze nog meer wil noemen) dat de meest uitgebreide verhalen over die tocht in de kronieken van Kiev, Bari en Normandi‘ te vinden zijn: stuk voor stuk gebieden waar de Noormannen de baas waren. Het was duidelijk ˇˇn grote familie waarin de eigen historie een grote plaats innam. Iedereen wist er van, al direct na de gebeurtenis die blijkbaar erg belangrijk was voor de hele groep. Dus willen wij natuurlijk ook graag weten waarom die botten van onze oude dode bisschop uit zijn graf gehaald moesten worden om naar Bari te worden versleept.

 

Daarvoor moeten we terug naar Myra in Klein Azi‘, waar in de loop van de 11e eeuw vanuit Mongools Azi‘ een nieuw volk was komen aanzetten, aangelokt door de Byzantijnse rijkdom, zoals zoveel andere volkeren v——r hen. Het was het Turkse volk der Seldsjoeken, dat Klein Azi‘ tot het tegenwoordige Turkije maakte. Zij kwamen in dat gedeelte van het rijk allereerst in aanraking met de islam en werden daar zo door bekeerd dat zij nog geloviger werden dan de daar al jaren wonende moslims. Die hadden nooit moeilijk gedaan over de christelijke pelgrims die over land naar de heilige plaatsen in Palestina reisden. De moslimbevolking verdiende er goed aan met haar herbergen en eethuisjes onderweg, dus waarom zou men die onschuldige reizigers iets in de weg leggen? Met de nieuw bekeerde Seldsjoeken werd dat anders: zij verzetten zich tegen de toegeeflijkheid van de inheemse bevolking bij het doorlaten van christenen op hun grondgebied. De pelgrims werden aangevallen, beroofd en teruggestuurd, als ze al niet gedood werden.

 

Het was om die reden dat de Normandische vorsten van Zuid Itali‘ zich zorgen maakten over de laatste rustplaats van hun geliefde heilige Nicolaas en dat zij besloten zijn botten naar Bari over te brengen. Het was natuurlijk wel een riskante onderneming in vijandelijk gebied, maar je kent intussen de Noormannen: ze zagen nergens tegen op. De kroniekschrijver van het klooster Bec in Normandi‘, die een tijdgenoot was van die gebeurtenissen, vertelt het verhaal het spannendst, daarom gebruiken we zijn tekst. Hij schrijft dat een speciaal eskader van 62 dapperen werd samengesteld dat pas Õs nachts in Myra moest aankomen en daar meteen moest toeslaan zodat hopelijk niemand er iets van zou merken. Er kwam nog bij dat de dapperen hadden gehoord dat ook in Veneti‘ een groep was uitgevaren om de botten te gaan halen – uiteindelijk waren ook zij een zeevarend volk en was Nicolaas ook hun heilige. Ook zij waren dus bezorgd over de toekomst van die botten.

Zoals eerder vermeld, ging het bij botten en andere resten van heiligen of heilige voorwerpen in die tijd ook om de financi‘le waarde van dit soort overblijfselen (relieken) vanwege de vele pelgrims die ze kwamen bekijken en aanbidden. Dat bracht in de christelijke wereld van dat moment veel geld in het laatje, te vergelijken met het hedendaagse toerisme: iedere stad wilde de beste relieken hebben. Het was dus niet alleen een tocht voor de redding van Nicolaas uit de handen van de Seldsjoeken maar ook een race tegen de tijd om de Venetianen v——r te zijn. Sommigen beweren zelfs dat het ook de Normandische Italianen alleen maar om het geld van de relieken te doen zou zijn geweest, maar dat ontkenden zij natuurlijk in alle talen.

 

De kroniekschrijver beschrijft de tocht alsof hij er zelf bij geweest is: de spanning van de dappere ŌroversÕ die voor hun daad eerst moesten inbreken in de kerk, de wachters (nog wel christelijke monniken!) moesten neerslaan en dan het graf moesten openen – voor gelovige christenen toch allemaal erg onheilige daden, al deden zij het met de beste bedoelingen. Het lukte, maar eenmaal terug aan boord met hun buit, was de wind ongunstig en moesten zij nog een dag en een nacht verscholen blijven liggen totdat zij konden uitvaren. Om de hoek van de baai zagen zij de Venetianen in hun boot aankomen maar gelukkig draaide net op tijd de wind en slaagden zij er in hun buit veilig naar Bari te brengen. De grote kerk werd er speciaal voor gebouwd, in Romaanse stijl.

Het is leuk om te weten dat de stad Demre, het vroegere Myra, in 1998 de botten officieel heeft terug gevraagd aan Bari, maar daar zei het stadsbestuur dat ze die nog liever aan de Russen dan aan de Turken wilden geven, dus als alles goed is, liggen ze er nog. Ook in het museum in Demre liggen nog een paar botjes die volgens het bijschrift toen ŌvergetenÕ zijn; misschien wordt het eens tijd voor een DNA-test om beide bottencollecties te vergelijken.

 

In dit verhaal van de bottenroof – officieel de translatio of overbrenging van de botten genoemd – komen de Seldsjoekse Turken ter sprake vanwege hun aanvallen op pelgrims. Toen die aanvallen heviger en de wegen naar het Heilige Land onveiliger werden, vroeg de keizer in Contantinopel om hulp aan de paus in Rome. Die riep op zijn beurt de stoere ridders uit het Heilige Roomse rijk op om die wegen weer vrij te maken, waaruit de kruistochten zijn ontstaan. Grote westerse legers (bendes eigenlijk, want erg ridderlijk ging het toen niet toe) gingen op weg en belegerden vervolgens de islamitische steden aan de Palestijnse kust, die echt niets met de Seldsjoeken te maken hadden. Het excuus was dat, als de heilige plaatsen in de handen van het christelijke westen zouden zijn, de pelgrims voortaan gewoon over zee hun tochten konden maken en niet langer door het gevaarlijke Turkse gebied hoefden te reizen.

De steden werden dus veroverd uit naam van het christendom en bleven nog zoÕn honderd jaar in westerse handen – daar moesten nog wel een aantal nieuwe kruistochten voor gevoerd worden, en uiteindelijk bleken de veroveringen natuurlijk niet houdbaar, zo ver weg van huis in een steeds vijandiger wereld. Maar ook dit is een ander verhaal, hoewel het wel over die zelfde Seldsjoeken gaat. De kruistochten duurden ongeveer van 1100 tot 1300.

 

Niet alleen in zeehavens werden Nicolaaskerken opgericht: mˇt de verplaatsing van de oude varaeger-vestiging in Kiev naar Moskou reisde de heilige Nicolaas ook mee het Russische binnenland in waar hij het tot beschermheilige van de stad Moskou en zelfs van de tsaar in eigen persoon bracht. Hij is in Rusland de derde in populariteit geworden van alle heiligen, direct na Christus en zijn moeder Maria, en in vrijwel elke kerk hangt wel een beeltenis van hem. Het Oost-Europese christendom ontwikkelde de traditie van iconen, heiligenschilderijen op houten plankjes die volgens vaste voorschriften door monniken in de kloosters werden (en nog steeds worden) gemaakt – veel en zorgvuldig werk, waardoor iconen erg duur zijn, zeker de antieke. Natuurlijk is er een stroom van meer of minder goed gelukte namaakiconen ontstaan die als echt antiek worden verkocht aan goedgelovige toeristen, zoals bij alles waar geld te verdienen is. Het boeiende van iconen is, dat in de rand vaak de wonderdaden van de heilige worden afgebeeld, zoals bij de martelaren hun martelwerktuig. Bij Nicolaas staan schepen, kinderen (meestal de drie jongens in de vleeskuip die hij tot leven wekte) en de geldstukken die hij aan de arme vader van huwbare dochters gaf, in die omlijsting afgebeeld, soms ook een hek als verwijzing naar de gevangenen die hij vrij kreeg, alles heel precies geschilderd.

 

In de kerken in het orthodoxe (Grieks katholieke) binnenland van Oost Europa is Nicolaas vooral bekend vanwege zijn wonderdaden voor huwbare dochters en zieke kinderen. Wie een kerkdienst in Rusland bijwoont, ziet dat de priester een icoon van de heilige vasthoudt waar alle gelovigen langs lopen en er soms ook een kus opdrukken – alsof ze de heilige begroeten, iets vragen of ergens voor bedanken. Soms worden er ook bedankbriefjes voor succesvolle genezingen opgehangen. Zo moet het eeuwenlang zijn gegaan, al was het lange tijd in het verborgene omdat in de communistische periode van Oost Europa kerkdiensten officieel verboden waren – na het instorten van dit systeem werd de godsdienst weer vrijgegeven en werd ook onze Nicolaas uit zijn lange winterslaap wakker gekust. De Russen zijn dol op hem.

 

In de Nicolaaskerk van Sint Petersburg, de grote havenstad die de Russische tsaar Peter de Grote rond 1700 stichtte als nieuwe hoofdstad in plaats van Moskou, staat de functie van Nicolaas als beschermer van de zeevaart uiteraard centraal. Deze tsaar had in Nederland de scheepsbouw bestudeerd om van zijn land een sterke zeevarende natie te maken. Hij had in Zaandam als gewoon werkman meegedaan op de scheepswerf zonder dat iemand wist dat hij in werkelijkheid de tsaar van Rusland was. Je kunt er nog het huisje bekijken waar hij toen woonde: heel klein, met een bed waarin hij met een vriend en twee bediendes sliep. Dit deed hij allemaal om zijn volk te laten zien wat er in de wereld te koop was aan nieuwe technieken en om van het toen nog zwak ontwikkelde Rusland een grootmacht te maken.

In het westen van Europa werden in die tijd allerlei uitvindingen gedaan, zoals de klok, het kompas, de verrekijker en microscoop, maar in Oost Europa leek men wel ingeslapen. Tsaar Peter wilde zijn land snel moderniseren en vroeg beroemde architecten uit het westen om zijn nieuwe hoofdstad te ontwerpen: het grote paleis aan het water, dat nu het wereldberoemde museum de Hermitage is, was het mooiste resultaat. Ook verder in de stad verrezen prachtige paleizen, kantoren en theaters voor de nieuw aangestelde bestuurders van het land, die anders misschien moeite hadden om de oude hoofdstad te verlaten – niet iedereen had daar zin in, maar de tsaar was streng en hield er niet van tegengesproken te worden. Vanwege zijn inspanningen om Rusland groter, mooier en beroemder te maken in de wereld, werd tsaar Peter na zijn dood Ōde GroteÕ genoemd.

 

Later in die 18e eeuw is door tsarina Catharina (ook al weer de Grote genoemd, om diezelfde reden) deze politiek van contact met het westen voortgezet: zij had dan wel niets met de scheepvaart maar ook zij wilde haar land westerser maken. Daarom omringde zij zich graag met interessante mensen uit de westerse cultuur van haar dagen, zoals de beroemde Franse filosofen van de Verlichting. Op den duur werd Moskou opnieuw de hoofdstad, maar Sint Petersburg is nog steeds een goede tweede stad van het rijk gebleven, een aan alle kanten open stad waar het verlangen naar contact met de rest van de wereld altijd sterker is dan in een door land omringde stad als Moskou.

De speciale band van de tsarenfamilie met de heilige Nicolaas heeft er in de 19e eeuw ook toe geleid dat tsaar Nicolaas, die zich vanwege zijn naam natuurlijk al helemaal sterk verbonden voelde met zijn grote voorbeeld, veel geld wilde steken in de verbouwing van de oude kerk in Myra; helaas is dat geen groot succes geworden. Demre is nu bezig om de kerk zoveel mogelijk weer in de oorspronkelijke staat te herstellen

 

Het takenpakket van Sint Nicolaas is dus in Rusland erg veelzijdig: hij is er niet alleen de beschermheilige van de tsaar en zijn familie, van kinderen, armen en huwelijk, maar sinds Peter de Grote en zijn open havenstad Sint Petersburg duidelijk ook weer van de zeevaart. Je kunt in die stad bijvoorbeeld nog het schip zien waar de Russische revolutie is begonnen en in de grote Nicolaaskerk van St. Petersburg liggen, behalve grote zeehelden, ook de 118 lichamen van de in 2000 bij een ongeluk omgekomen matrozen van de onderzee‘r Koersk, zodat ook die herinnering via de heilige Nicolaas levend blijft.

De verontwaardigde reactie van het stadsbestuur van Bari, dat ze de botten van Nicolaas nog liever aan de Russen dan aan de Turken zouden geven, is dus niet eens zoÕn slechte gedachte: ze zijn vast en zeker meer dan welkom in Moskou of Sint Petersburg.

 

Wat velen niet weten, is dat Nicolaas ook nog steeds de schutspatroon (beschermheilige) van de stad Amsterdam is; ook Amsterdam was ooit een havenstad omdat het IJsselmeer toen nog Zuiderzee heette en gewoon open zee was. De schepen voeren vanaf de Noordzee langs Den Helder, Enkhuizen, Hoorn en Volendam over het open IJ de Amsterdamse haven in. Er was nog geen Afsluitdijk, geen Noordzeekanaal of Noordhollands kanaal: alle scheepsverkeer ging buitenom. De Amsterdamse Zeedijk die nu in de binnenstad lijkt te liggen, was vroeger gewoon de dijk langs de zee en de Oude Kerk die daar vlak achter ligt, werd al heel vroeg aan de heilige Nicolaas gewijd. Toen Hollanders naar Amerika emigreerden en daar Nieuw Amsterdam stichtten, reisde Sint Nicolaas als offici‘le beschermheilige ook weer mee naar die nieuwe stad. Tegenwoordig heet die stad New York maar Sint Nicolaas is er nog steeds in functie als offici‘le beschermheilige. Santa Claus mag dan door Engelsen meegenomen zijn naar het nieuwe land, onze voorouders brachten er de enige echte heilige Sint Nicolaas.

 

Toen in de tachtigjarige oorlog Nederland tot het protestantisme overging, werden de katholieke kerkdiensten in Amsterdam stiekem in een tot kerk omgebouwd woonhuis gevierd, dat daarom ŌOnze Lieve Heer op ZolderÕ heette. Nu is het een museum. Toen in de 19e eeuw vrijheid van godsdienst ging gelden, kregen de katholieken weer de kans om een nieuwe Nicolaaskerk te bouwen, ditmaal dichter bij de haven, aan de Prins Hendrikkade waar hij nu nog staat. Rond 1900 werd de band van die Nicolaaskerk met de haven en het IJ afgesloten doordat het Centraal Station daar net tussenin werd gepland, op een kunstmatig eiland.

Zo keerde de vroegere havenstad Amsterdam definitief haar rug naar het water en gaf ze voorrang aan het weg- en railtransport van de moderne tijd met zijn treinen en autoÕs. Nieuwe financi‘le markten en handelscentra vestigen zich nu langs die nieuwe infrastructuur en de kades langs het water hebben hun vroegere functie en daarmee hun glans verloren. Pas sinds kort is de stad voorzichtig begonnen om haar havengezicht weer in oude glorie te herstellen.

 

Wie de kerk binnengaat, ziet nog votiefschepen hangen: scheepsmodellen die ooit door dankbare zeelieden aan hun heilige geschonken zijn, nadat zij zware stormen of misschien zelfs schipbreuk overleefd hadden en weer veilig thuis waren gekomen. Misschien vragen bezoekers zich wel af waarom al die schepen in die Sint Nicolaaskerk hangen: in het moderne Nederland kent men hem immers alleen als kindervriend en ook dat nog maar alleen op 5 december. Van zijn zeeverleden is alleen de stoomboot overgebleven waarmee hij uit Madrid komt, niet echt een havenstad... Over die stoomboot zullen we het in een volgend hoofdstuk ook nog wel hebben – net als de zwarte pieten is die boot pas veel later aan zijn verhaal toegevoegd.

Volgens experts is het vervoer van paarden per schip trouwens een riskante zaak: paarden blijken er dodelijk ziek van te worden. Ze kunnen niet tegen zijwaartse bewegingen, vandaar dat ze, als ze per aanhanger achter een auto worden vervoerd, altijd met hun hoofd in de rijrichting staan: een soort wagenziekte of zeeziekte. In oude geschriften vragen geleerden zich dan ook verwonderd af hoe de Noormannen er wˇl in slaagden paarden per boot mee te nemen op hun tochten, zoals op afbeeldingen uit die tijd te zien is. Een oplossing is nog niet gevonden, dus mag de brave Schimmel beslist niet mee aan boord van de stoombootÉ

 

***


Nicolaas als heilige van huwelijk en kinderen

 

Bij het vroegere Sinterklaasfeest speelde de buidel met geld die ongezien door het raam werd gegooid voor de arme vader om zijn dochters te kunnen uithuwelijken, misschien wel de belangrijkste rol in de maatschappij. Ongehuwde vrouwen bleven ten laste van de vader, dus werden zij zo vroeg mogelijk aan een goede partner gekoppeld. Over de hele wereld is het gebruikelijk dat daarbij een bruidschat gegeven wordt: in sommige culturen ŌkooptÕ een man op die manier een vrouw, in andere culturen is het de vader die geld aan de bruidegom geeft om daarmee zijn dochter te kunnen onderhouden. Zo was het dus blijkbaar in het Romeinse rijk in de tijd van Nicolaas. Bij de Germaanse stammen in het noorden was het gebruikelijk om dochters zelf geld mee te geven, zodat zij altijd een spaarpotje achter de hand hadden voor het geval dat het huwelijk mocht mislopen; soms ook gaf de bruidegom zijn bruid na de bruidsnacht een bedrag dat zij voor zichzelf mocht houden, de zogenaamde ŌMorgengabeÕ.

 

Uit het heiligenverhaal over bisschop Nicolaas die in Myra geld door het raam gooide zonder zichzelf bekend te maken, groeide in de middeleeuwen de gewoonte om huwelijksmarkten te organiseren, ook een soort Sinterklaasfeest, maar van een heel ander karakter. Het was meer een vrolijke kermis waar jongens en meiden elkaar konden ontmoeten en afspraakjes met elkaar konden maken. Nog lang zijn dit soort kermissen een ontmoetingsplaats voor jongeren geweest, waaruit veel huwelijken zijn voortgekomen – tegenwoordig gaat men eerder naar de disco of ontmoet men zijn partner gewoon op school, het werk of zelfs via Internet. Uit die oude traditie van huwelijksmarkten stammen misschien ook de Klaasfeesten die nog steeds op de Waddeneilanden worden gevierd, waarbij mannen met bezems de meiden die gierend van het lachen op straat lopen, naar binnen proberen te jagen. Dat feest wordt trouwens ook in het noorden van Portugal gevierd – ook al zoÕn plaats waar de Noormannen op hun reizen een tijdje bleven hangen voordat ze de oversteek over de woeste golf van Biscaye waagden.

Ook bij dit feest hoort een andere datum: het wordt aan het begin van de herfst gevierd als in september de eerste stormen de straten schoonvegen. Vreemd is ook dat de vegende mannen hun gezicht zwart verven – het kan dus ook heel goed een andere traditie zijn geweest die net zo makkelijk als al die andere oude gewoontes in de schoenen van onze Nicolaas geschoven werd. Je ziet dat de oude heilige Nicolaas, de keurige graanhandelaar en bisschop uit het Oost Romeinse rijk, voortdurend een ander karakter toegeschreven kreeg: een oude dronkelap in de Angelsaksische traditie, een zwartgeverfde vrouwenjager op de Wadden en een dakbestormer op een wit paard in onze eigen cultuur – hij zou het eens moeten weten!

 

Door die veelheid van functies werd zijn feest dus niet alleen aan de kusten en in havensteden gevierd, maar ook ver in het binnenland. Daarbij moet worden bedacht dat vroeger het scheepsverkeer net zo goed over de binnenwateren plaatsvond, zodat steden als Zwolle, Kampen of Deventer (oude Hanzesteden) er ook mee te maken hadden. Juist in die steden vinden we dan ook de meeste berichten over kinderfeesten en huwelijksmarkten als het over Sint Nicolaas gaat. De pepernoten, die door een onzichtbare hand in de kamer gestrooid worden, slaan op de munten die de bisschop door het raam van de arme vader gooide. De speculaaspoppen stellen de vrijers of bruidegoms voor die hij voor zijn dochters kon ŌkopenÕ met het geld dat de heilige hem gaf – eigenlijk hoor je die dus alleen aan ongetrouwde vrouwen te geven.

De drie geldbuidels (voor elke dochter ˇˇn), die Nicolaas door het raam van de arme vader had gegooid, zijn in later tijd ook tot symbool geworden voor de banken van lening, ofwel de pandjeshuizen, waar men tegen voorwerpen (sieraad of horloge) geld kon lenen. Soms zie je het teken ook nog wel bij gewone banken – dan weet je waar het vandaan komt: allemaal van Sint Nicolaas, al zou je dat niet meteen denken.

 

In die tijd was het huwelijk voor vrouwen en meiden de enige bestemming: ze gingen zelden naar school en hielpen moeder thuis bij huishouden en de zorg voor kleinere kinderen (die er altijd wel waren, want aan geboortebeperking deed men nog niet). De huwelijksmarkten waren erg populair omdat daar de eigen partnerkeuze een rol kon spelen. Zonder die markten zochten de ouders een partner uit, zoals dat ook nog in sommige allochtone culturen het geval is. Meisjes werden al vroeg uitgehuwelijkt, soms al vanaf hun twaalfde jaar: ook dit is in sommige culturen nog steeds gebruikelijk omdat ouders bang zijn dat haar waarde misschien vermindert als ze te oud wordenÉ  Zielig voor de meisjes, zul je denken, maar je moet niet vergeten dat ook jongens van die leeftijd al volwassen genoeg werden gevonden om tien tot twaalf uur per dag hard te werken: ook dat is in veel gebieden op aarde nog steeds de gewoonste zaak van de wereld.

 

Zo kun je begrijpen dat Sint Nicolaas niet meteen als vriend voor de allerjongste kinderen bekend stond zoals in onze tijd, maar allereerst voor scholieren en studenten – wat in die tijd vaak hetzelfde was. Weinig kinderen gingen naar school en dan vaak alleen nog maar de jongens die, juist omdat het zo bijzonder was, ook wel studenten werden genoemd. De drie scholieren die volgens de legende door de restauranthouder in stukken waren gesneden en door Nicolaas weer tot leven werden gewekt, worden in de verhalen dus de ene keer scholieren, de andere keer studenten genoemd; op de afbeeldingen lijken het soms ook wel babyÕs, maar dat is waarschijnlijk alleen omdat de schilder ze anders niet in het tonnetje kon krijgen.

In elk geval was het in ons land al in de 11e eeuw gewoonte dat 6 december een speciale scholierendag was: de scholieren kozen in veel plaatsen in Nederland ˇˇn jongen uit hun midden tot ŌkindbisschopÕ die het op school tot 28 december voor het zeggen had. In het vroegste christendom werd die 28e december herdacht als de dag der onnozele kinderen – onnozel heeft hier de oude betekenis van onschuldig – waarop de beruchte kindermoord zou hebben plaatsgevonden. (Koning Herodes werd voorspeld dat een nieuwe pasgeborene in zijn rijk ooit machtiger zou worden dan hij. Om dat te voork—men liet hij alle pasgeborenen door zijn soldaten doden, waaraan natuurlijk het in de stal van Bethlehem geboren jongetje Jezus ontsnapte. Alweer een mooi verhaal waarvan de waarheid twijfelachtig is, maar dat weet je intussen).

 

Maar er was meer aan de hand met die 28e december: het was al in de Romeinse tijd een dag geweest waarop alles anders was dan anders: een dwaas werd die dag de baas. Ook in het carnaval komt die traditie terug: een zogenaamde prins die zich als nar kleedt en gedraagt. Wij gebruiken daar de datum van de 11e van de 11e voor omdat elf bij ons het gekkengetal is; bij de oude Romeinen was dat 28 december, waar later die kindermoord bijgeschoven werd als reden om kinderen (alleen jongens dus) voor ˇˇn dag koning of bisschop te laten zijn. Omdat Sint Nicolaas de heilige van scholieren was, werd dat gebruik gecombineerd met het feest op 5 en 6 december, zodat de schoolvakantie van 6 tot en met 28 december liep. Op school voerden de jongens dan in de eerste week van december meestal sc¸nes uit de Sint Nicolaaslegende op.

We weten uit stadsverslagen uit de 15e eeuw dat op 6 december in de Sint Nicolaaskerk van Utrecht schoenen werden uitgedeeld aan arme kinderen: niet om ze bij de schoorsteen te zetten, maar mooie nieuwe schoenen om te dragen. Het schoenzetten gebeurde natuurlijk ook: op een schilderij van Jan Steen (omstreeks 1650) kun je zien hoe een meisje lekkers krijgt en een jongen de roe – al die verschillende tradities, Germaanse, Romeinse en christelijke, liepen toen al door elkaar. Toen na de 80-jarige oorlog het protestantisme de overhand kreeg in onze streken, probeerde de overheid dit soort feesten te verbieden omdat ze paaps (= van de paus, dus katholiek) zouden zijn maar gelukkig heeft niet iedereen daar naar geluisterd. Daarvoor was het feest intussen veel te leuk geworden, juist door het samengaan van al die verschillende tradities.

 

                                                                                                         * * *


Het Sinterklaasfeest in onze tijd

 

Het is nog maar in een klein gebied van de wereld dat het Sinterklaasfeest op de avond van 5 december wordt gevierd, met alle spanning van bonken op de deur en van zingen bij de schoorsteen: ons hart lijkt alleen nog maar in Nederland vol verwachting te kloppen. Zodra het donker wordt, spoedt iedereen zich huiswaarts: kantoren en winkels sluiten vroeger dan anders om het personeel in de gelegenheid te stellen bijtijds thuis te zijn. De warme maaltijd die op andere dagen precies om 6 uur wordt opgediend, schiet er vaak bij in. Er staan hapjes klaar of men eet een kom soep om zo snel mogelijk met het feest te kunnen beginnen: zeker de kleinste kinderen krijgen geen hap door de keel van de spanning. Er hangt een bijzondere geheimzinnige sfeer die met geen ander feest te vergelijken valt – men wacht, lacht en zingt vol overgave de vertrouwde liederen in de zekerheid dat er in elk geval iets gaat gebeuren. Als dan de bevrijdende klop op de deur valt en er een zak met cadeaus voor de deur blijkt te staan (of dat in uitzonderlijke gevallen Sinterklaas zelf binnenkomt, meestal met ˇˇn of twee zwarte Pieten) ontlaadt de spanning zich in gretige vreugde over het vele goeds dat zich aandient.

 

Bij het kerstfeest lijkt dat eten juist de hoofdzaak te zijn, zoals het heel vroeger ook voor de heidense boeren in hun door de sneeuw van de wereld afgesloten hutten geweest moet zijn. Wel zijn er ook daar cadeaus bij, die uiteraard als de geschenken van de drie koningen ter ere van JezusÕ geboorte kunnen worden gezien, hoewel voor die datum eigenlijk pas 6 januari geldt. Maar het feest van gezellig samenzijn, zoals het kerstfeest zich in de loop van de tijd is gaan aftekenen, heeft die datum al meteen ingeruild voor de heidense midwintertraditie op de kortste dag van het jaar, compleet met geschenken door de schoorsteen en men heeft er ook gelijk maar de altijd groene kerstboom bij gehaald.

De keurig verpakte geschenken zijn meestal netjes rond de haard gedrapeerd, zonder wild geraas van klop op de deur of gezamenlijk gezang – ze zijn er gewoon. De kinderen vinden hun geschenken Õs morgens bij het opstaan naast of in de opgehangen kousen en neergezette schoenen. De kleinsten geloven nog dat die Õs nachts door een kerstman of Father Christmas zijn gebracht maar een echt geheimzinnige achtergrond met vol verwachting kloppend hart zoals het oude Sinterklaasfeest dat kent, ontbreekt daarbij. De meeste mensen zullen stilletjes allang blij zijn dat ze van die lastige gedichten en surprises af zijn. Toch jammer.

 

In Engeland is een beweging gestart door de Anglicaanse (halfkatholieke, halfprotestantse) kerk daar om de in het verleden samengegroeide feesten juist weer apart te gaan vieren, zodat het kerstfeest alleen over de geboorte van Christus kan gaan zonder de poespas van cadeaus en gedichten, die zij er helemaal niet bij vindt horen. Zeker in Amerika is het kerstfeest tot een groot spektakel uitgegroeid van hoe groter hoe beter, enorme cadeaus en ontzettend veel eten waar de moderne bio-ecologische beweging steeds meer afstand van neemt en de mensen waarschuwt voor obesitas en ongezonde leefstijl. Dus misschien is er hoop en krijgt de Anglicaanse kerk haar zin bij de wens om het Sint Nicolaasfeest ook in Engeland weer in ere te herstellen met alle geheimzinnigheid en grapjes die er nu eenmaal bij zijn gaan horen.

 

Het grappige is dat, sinds het christendom zich over de hele wereld heeft verspreid, het kerstfeest (ooit het midwinterfeest van het noorden) op het zuidelijk halfrond, in Australi‘, Afrika en Zuid Amerika, nu juist precies middenin de zomer valt zodat er een in zijn dikke pak en valse baard puffende Santa Claus in de winkelcentra zit om de schijn van winter op te houdenÉ Ladingen kunstsneeuw moeten worden aangevoerd en, ja hoor, de jinglebells en het rendier zijn ook van de partij! Voor de kinderen daar is het dus volop zomervakantie en de meeste vieren het dan ook ergens aan het strand, zonder dat ze over zee uitkijken naar een heilige die in een stoomboot aan komt zetten. Van het strand rennen ze nog even gauw naar het winkelcentrum om bij Santa Claus op schoot te zitten in een kunstmatig besneeuwd landschap en denken dat het de kindervriend Sint Nicolaas is. Als de ouders zouden weten dat deze malle figuur eigenlijk een oude heidense dronkelap was die helemaal niets met kinderen had, zouden ze zich vast wel twee keer bedenken voordat ze hun kind op zijn schoot zouden laten klimmen. De echte kindervriend zou zich intussen afvragen waar toch al die sneeuw in een zomers landschap vandaan komt: hij heeft tijdens zijn leven waarschijnlijk nooit sneeuw gezien. Het komt allemaal omdat zijn sterfdag nu eenmaal in december is en zijn feest zo per ongeluk in de midwintertraditie van de Noormannen terecht is gekomenÉ Wisten we zijn geboortedag maar, net zoals die van Jezus Christus, dan konden we die dag vieren: maar zo makkelijk kun je tradities niet veranderen.

 

Ook andere dagen kunnen ineens rare bijverschijnselen vertonen: zo is de sterfdag van Christus Goede Vrijdag, twee dagen v——r Pasen, een feest dat door de brave missionarissen in de middeleeuwen aan het voorjaarsfeest van de heidenen werd gekoppeld zoals Gregorius de Grote hun had geleerd. Nu is de sterfdag (en nog wel een kruisiging) van de grootste heilige van het christendom natuurlijk geen dag om uitgebreid feest te vieren, zoals de mensen dat na de lange winter wel voor de lente deden in het hoge noorden. Hoe kon men die twee aspecten tot ˇˇn christelijk feest maken? De wederopstanding van Jezus uit zijn graf paste goed bij het voorjaar van het nieuwe leven, maar wat moesten christenen met de vreemde gewoonte om eieren te verven en te verstoppen? Ongetwijfeld was het ei in oude heidense culturen een symbool van nieuw leven, zoals dat in de vroege lente bij alle vogelnesten zichtbaar was. Het verstoppen van die eieren moet een soort uitnodiging geweest zijn om zich na de lange koude winter weer naar buiten te wagen. De paashaas die de eieren verstopte, was volgens kenners van volksgebruiken vroeger het symbool voor vruchtbaarheid. Een verklaring waar de seksloze monniken en missionarissen zo gauw geen christelijke vergelijking voor konden bedenken, dus lieten ze het maar zo. De chocolade paaseieren, kippen en hazen met Pasen zijn dus al net zo heidens als het paard op het dak en de schoenen en wortels bij het Sinterklaasfeest. Als we dus al zouden weten wanneer Sint Nicolaas precies geboren is, zouden ook daar vast wel weer vreemde gewoontes bij gezeten hebben die we nu heel gewoon gevonden zouden hebben. Net als de missionarissen en hun baas Gregorius kunnen we het dus beter zo laten.

 

Maakt het wat uit of we weten waar al die gebruiken vandaan komen? In principe niet: je kunt het feest ook vieren zonder de achtergrond te kennen. Maar daarom mag je wel vraagtekens zetten bij sommige zaken die je niet begrijpt – het maakt het feest soms alleen nog maar leuker. Want waarom komt Sinterklaas uit Spanje, als we horen dat hij uit Turkije komt en dat Turkije vroeger bij het Romeinse rijk hoorde dat vervolgens christelijk werd? Daarmee wordt het wel logisch dat hij bisschop van Myra is geweest, maar waarom komt hij dan uit Spanje, uit Madrid zelfs, dat niet eens een havenstad is? Zou het niet beter zijn geweest hem uit Bari in Zuid Itali‘ te laten komen, waar nota bene zijn botten liggen?

Al die vragen stelde men vroeger niet: het was gewoonte dat elke heilige zijn of haar eigen bladzijde in de christelijke geschiedenis had die in de kerk op een bepaalde dag werd open geslagen, herdacht en voorgelezen. Kinderen werden naar favoriete heiligen genoemd en vierden vaak ook op de dag van die heilige hun verjaardag in plaats van op de eigen geboortedag; in veel zuidelijke landen is dat nog zo. De meeste mensen kenden ook bijna alle heiligendagen uit hun hoofd en hadden geen kalender nodig: in oude offici‘le stukken staat dan ook vaak geen datum, maar bijvoorbeeld Ōop de dag v——r St. JanÕ en iedereen wist dan dat daar 23 juni mee bedoeld werd. Wij zouden dat alleen nog voor Sint Nicolaas en Kerstmis weten; destijds stond men bij wijze van spreken met heiligen op en ging er mee naar bed: je wist wie en wat er bij die dag hoorde. Maar je wist wel zeker dat ze dood waren en in de hemel zaten; de geheimzinnigheid van echte persoonlijke aanwezigheid op zijn feest, kwam destijds niet bij iemand op.

Scholieren speelden sc¸nes uit het leven van Sint Nicolaas, waarbij ze zich verkleedden als de heilige bisschop maar iedereen wist dat het spel was; nergens werd een zogenaamd ŌechteÕ Sinterklaas officieel door de burgemeester ontvangen zoals dat tegenwoordig bij ons gebeurt omstreeks half november. Hij kwam ook niet uit Spanje of Turkije en hij had ook geen paard, knecht of stoomboot. Bij zijn verhaal hoorde alleen dat er op de avond van 5 december pepernoten door het raam of van achter de deur werden gestrooid als herinnering aan de munten uit zijn legende. De traditie van schoenzetten kwam daar al vroeg bij, zoals in het vorige hoofdstuk werd vermeld, maar van gedichten, surprises of speciale Sinterklaasliederen was toen nog geen sprake. Dat komt allemaal uit de 19e eeuw toen er ineens grote belangstelling voor historie, traditie en volksgebruiken ontstond.

 

In perioden van grote veranderingen krijgen veel mensen het gevoel dat alles te snel gaat en dat ze moeite hebben hun wereld te begrijpen. De 19e eeuw was typisch zoÕn eeuw van veranderingen, zoals het transport per trein en stoomboot, de stoommachines in de fabrieken die het oude handwerk overnamen en ineens veel meer konden produceren, waardoor grote fabrieken ontstonden. Maar ook de nieuwe politieke stromingen socialisme, communisme, liberalisme en de opkomst van de burgerklasse die al gauw de dienst uitmaakte in die nieuwe wereld, deden grote delen van het volk terugverlangen naar de tijd dat alles nog overzichtelijk en goed was. Er verschenen boeken over vroegere helden zoals Ivanhoe en Robin Hood, die men alleen uit sprookjes kende maar die nu ineens als echte geschiedenis werden gepresenteerd. Taalkundigen gingen mondeling overgedragen volkssprookjes verzamelen en uitgeven – onze wolf en zeven geitjes, roodkapje, sneeuwwitje, assepoester, maar ook vele andere oude verhalen kregen op die manier een nieuw leven in offici‘le sprookjesboeken.

 

Er is door een Engelse geschiedenisprofessor een boek geschreven dat ŌDe uitvinding van traditiesÕ heet (the invention of tradition). Daarin beschrijft hij dit proces van wroeten in de historie van een land of volk om er maar allerlei dappere heldendaden en oude gebruiken uit op te rakelen, die (misschien wel, misschien nooit) in het verleden gebeurd zijn of destijds tot de alledaagse cultuur hebben behoord – veel is daarbij ook gefantaseerd, luidt zijn conclusie.

Ook in onze tijd komt men wel met nieuwe tradities aanzetten, zoals het Valentijnfeest, dat uit een ver verleden zou moeten stammen, maar eigenlijk pas kort geleden tot algemeen feest is uitgegroeid, waarop de zakenwereld natuurlijk meteen inspeelt met speciale kaarten en leuke cadeaus, zodat het feest zichzelf uiteindelijk een onmisbaar karakter weet te geven.

Zo ging het ook met Sint Nicolaas. Zijn geschiedenis werd speciaal in Nederland onderzocht, zijn legenden er bij gehaald en zijn feest opnieuw bekeken. De oude straatfeesten met huwelijksmarkten waren intussen overal verdwenen omdat de burgerij haar neus optrok voor dat ordinaire straatgedoe. Zij vierde het feest eigenlijk alleen nog maar binnenshuis, met een sterk opvoedkundig tintje: kinderen moesten vooral braaf zijn en daar kon Sinterklaas de ouders bij helpen. In die tijd ontstond ook de zwarte Piet die stoute kinderen in een zak met zich meenam, zoals in oude volksverhalen de duivel deugnieten kwam halen. De hele geschiedenis door is zwart de kleur van de nacht en dus van het kwaad geweest: zonder straatverlichting was de buitenruimte het terrein van criminelen. Ook de duivel werd altijd zwart afgebeeld, en op de schouders van de Germaanse Wodan zaten zwarte raven die onheil verkondigden. Zwarte mensen kende men toen in Europa nog niet: alleen in de zuidelijke landen bestond contact met Afrika waardoor sommige rijke mensen wel zwarte pages hadden, die Moren genoemd werden (het woord komt van het Latijnse maurus, dat zwart betekent – in de Romeinse tijd heette het tegenwoordige Marokko Mauretani‘, dus eigenlijk Morenland).

Zo moeten de zwarte knechten van Sint Nicolaas in het verhaal er bij gekomen zijn: een belangrijke bisschop uit Zuid Europa had, in de idee‘n van 19e-eeuwse Europeanen, toch zeker een gevolg van prachtig uitgedoste pages, zoals men dat van Italiaanse en Spaanse schilderijen kende. Het was ook voor het eerst dat hij ergens vandaan kwam: daarv——r was er geen sprake van offici‘le aankomst of ontvangst door een speciaal comitˇ. Geen wonder want hij was er niet echt bij, er werden alleen toneelstukjes opgevoerd met sc¸nes uit zijn leven.

 

Maar nu moest er iets officieels georganiseerd worden om de zogenaamde oude traditie nieuw leven in te blazen en dus werd er een stoomboot bij bedacht, die de kindervriend naar ons land bracht met alle cadeaus en zijn zwarte Pieten, zoals ze meteen genoemd werden. Toen zag men daar nog helemaal geen racisme of discriminatie in: ook in de bijbel werd immers gezegd dat het witte ras eigenlijk een heel stuk boven het zwarte stond en de slavernij was in grote delen van de wereld nog een volkomen normaal verschijnsel. Gewone burgers leefden in een beperkte cirkel waar weinig nieuwe idee‘n doordrongen; kranten of andere media had men niet – men luisterde naar de dominee of pastoor in de kerk die precies wist aan te geven wat goed en wat slecht was. Tegenwoordig ziet men in dat die houding over blanken en zwarten wel degelijk racistisch was maar nu het feest eenmaal zijn nieuwe plaats in onze samenleving veroverd heeft, zou het flauw zijn om er ineens witte Pieten of misschien wel witte MinaÕs bij te halen.

Wie een oud feest viert, neemt gebruiken uit die tijd op de koop toe, net zoals het rendier en de bellenslee bij het verhaal van Santa Claus horen. Moderne Pieten zijn witte personen die zich vrijwillig zwart schminken in hun rollenspel en daar geen racistische overwegingen bij hanteren, net zoals in klassiek theater vrouwen vaak als domme ganzen worden neergezet en (nog veel vroeger) zelfs door mannen werden gespeeld met een gek hoog stemmetje. Daar stoorde ook niemand zich aan: de rol werd gespeeld zonder daar negatieve gedachten bij te hebben. Dat zwarte Pieten altijd krom praten en onhandig zijn, is ongetwijfeld een restant van de 19e-eeuwse racistische kijk op Afrikanen maar in de moderne versie, opgevat als komische noot in een deftig gezelschap, blijkt die 19e-eeuwse toevoeging jong en oud aan te spreken. Ook koningen en keizers hadden vroeger immers hofnarren, die met hun in grapjes verpakte rake opmerkingen tegenwicht boden tegen de saaie hofcultuur. Het zou jammer zijn als dat element op grond van verkeerd begrepen correctheid uit het feest zou verdwijnen.

 

Dus had men al een stoomboot en een leger van zwarte Pieten als bemanning, die ook konden helpen bij de uitdeling van al dat meegenomen lekkers en de in het ruim gestouwde cadeaus. Nu alleen nog de vraag waar de heilige en zijn gevolg aan boord gingen. In de geschiedenis van Nederland waren heiligen uiteraard verbonden aan het katholieke geloof, dus moest een bisschop wel uit het zuiden van Europa komen. Spanje lag voor de hand, omdat dat land eeuwenlang met Nederland verbonden was geweest, maar Itali‘ had natuurlijk ook gekund.

Probleem was dat er nog geen Itali‘ bestond: pas in 1870 zou dat land als offici‘le staat gevormd worden vanuit verschillende deelstaten, zoals het na de val van het Romeinse rijk in stukken was gevallen en voor het grootste deel was gebleven. Juist het zuidelijke gedeelte, met de belangrijke Nicolaas-stad Bari, behoorde beurtelings bij Frankrijk of bij Spanje, dus lag de herkomst uit Itali‘ toen niet meteen voor de hand.

Bij de keuze voor Spanje kan ook meegespeeld hebben dat het makkelijker was om rijmwoorden op Spanje te bedenken dan op Itali‘ want er heerste werkelijk een gedichtenhype in het Nederland van die dagen. In het comitˇ dat oude tradities terug wilde brengen, zat een onderwijzer die al bezig was allerlei Sinterklaasliederen te dichten en te componeren. In 1850 gaf hij een boekje uit met alle gebruiken die volgens hem bij het feest hoorden, en waar ook al die liederen in stonden die we nu nog steeds zingen: zie de maan schijnt door de bomen, zie ginds komt de stoomboot, Sinterklaas is jarig – wie kent ze niet?

Intussen weet men in Spanje niets van die plotseling bedachte herkomst van Sinterklaas uit Spanje; wie zijn paleis in Madrid probeert te vinden, ontmoet slechts onbegrip, want daar is de goede man absoluut niet bekend. Men zal het op zijn hoogst merkwaardig vinden dat Nederland zich tachtig jaar lang vrij vocht van de katholieke heerschappij en nu met veel feestvertoon een oude bisschop binnenhaalt alsof het de belangrijkste persoon van de wereld isÉ

 

Zo kreeg het feest van Sinterklaas tegen de vorige eeuw in Nederland een nieuw leven in de openbare ruimte, compleet met offici‘le ontvangsten door burgemeesters en comitˇs en een teken voor de middenstand dat zij alvast hun voorraad aan de kinderwensen konden aanpassen. De voorpret begint tegenwoordig al halverwege de novembermaand, gelijk met de lange vaartocht vanuit Spanje die via de moderne media al vanaf de start de gemoederen bezig houdt. Wat zou de echte Nicolaas zijn ogen uitgekeken hebben bij die voor hem moderne stoomboot, al die knechten als assistenten en die juichende menigtes langs de route – hij zou het vast fantastisch gevonden hebben!

Niemand lag destijds bij de keuze voor Spanje wakker van het feit dat Madrid niet aan zee ligt, waardoor een stoomboot geen logisch transportmiddel lijkt. Op dat moment was die boot echter het nieuwste van het nieuwste en het zou zelfs best kunnen zijn dat niemand aan zijn oude scheepvaartverleden heeft gedacht. Tegenwoordig maakt dat ook allemaal niets meer uit: de stoomboot is allang geen nieuwtje meer – als we met de tijd mee zouden gaan, zou Sinterklaas net als iedereen per vliegtuig moeten arriveren en op Schiphol  begroet worden.

 

Toch is met die boot de band van de echte Nicolaas met de zee en de scheepvaart weer terug in de geschiedenis en juist dat zouden we moeten behouden – iets minder op het dak en iets meer op het dek, net als de Noormannen die hem oorspronkelijk hierheen brachten. Bij die rol van de Noormannen stond niemand stil in de 19e eeuw: zij hadden hier nog steeds hun oude slechte naam van rovers en bandieten die Dorestad (het tegenwoordige Wijk bij Duurstede) hadden platgebrand zoals in de kloosterkronieken stond vermeld. Met dat volk wilde men niets te maken hebben bij het herschrijven van de geschiedenis.

Ook tegenwoordig heeft men geen goed woord voor de Noormannen over, terwijl zij het toch waren die in het verre verleden Sint Nicolaas naar ons land gebracht hebben. Het wordt tijd dat we hen met andere ogen gaan bekijken, net zoals Nicolaas hen destijds in Constantinopel heeft gezien en gesproken – het waren zijn beste vrienden. De Noormannen, vikingen, varaeger, Denen of Russen, hoe je ze ook noemen wilt, waren ondernemende mensen die zich niets aan praatjes gelegen lieten liggen. Dat de aarde een plat vlak was waar je af kon vallen, wilden ze eerst zelf zien voordat ze dat geloofden – zo ontdekten zij dat er aan de andere kant van de oceaan land lag dat ze Vinland (wijnland) noemden, omdat er druiven groeiden. Merkwaardig, omdat het er tegenwoordig te koud is voor druiven. Ook de naam Groenland die zij aan een nu onder ijs bedekt land op hun route gaven, wijst er op dat het klimaat rond het jaar 1000 in het noorden een stuk aangenamer geweest moet zijn dan nu. De eeuwen door zijn er blijkbaar klimaatwisselingen geweest; ook de misoogsten die de grote volksverhuizing in gang hebben gezet, hadden er mee te maken.

 

Wie nu de schepen van de Noormannen ziet (er staat een prachtig gereconstrueerd schip in het Vikingmuseum van Oslo in Noorwegen) vraagt zich af hoe ze daar zover de zee mee op durfden te gaan, zonder te weten hoe ver het zou zijn en wat hun aan de overkant wachtte. Zij mogen rustig de eerste ontdekkingsreizigers worden genoemd. Men zegt dat ook Colombus bij hen langs geweest is voor informatie voordat hij de grote oversteek naar de andere kant van de Atlantische oceaan waagde aan het eind van de 15e eeuw. Dat zou best zo kunnen zijn want Colombus woonde in Genua, waar ook de Siciliaanse en Zuid Italiaanse Normandi‘rs kantoren hadden, zoals in alle grote havens aan de Middellandse Zee.

 

In de meeste boeken over Sint Nicolaas vindt men alle verhalen over zijn leven zoals die in de legenden na zijn dood verteld en vastgelegd werden. Het enige dat daarvan klopt, is de graanhandel van zijn ouders in Patara, zijn bisschopsbenoeming in Myra, zijn aanwezigheid op het concilie van Nicea, en daarna zijn sterfdag op 6 december 340. De rest blijft fantasie. De heiligverklaring eiste wonderen en die werden prompt aangeleverd, voor wie er in gelooft.

 

Zou de verspreiding van zijn verering en zijn speciale wonderen ook zonder varaeger, of vikingen zo ver van zijn bisdom en zijn stad zijn uitgedragen? Tot ver in de Scandinavische gebieden maakte men kennis met die oude bisschop uit Myra. Hij werd er niet alleen met de god Wodan verward die over de daken reed, maar ook met de oude dronkelap die op het midwinterfeest per slee zijn borreltje kwam halen. In die laatste vorm werd hij zelfs verder ge‘xporteerd naar het nieuw ontdekte werelddeel, Amerika, waar de Coca Cola Company hem het komische kerstmanpak en vrolijke feestneuzenimago gaf dat sindsdien wereldwijd handelsmerk van deze firma is geworden.

In de geschiedenisboeken lees je niets over de rol van de Noormannen bij de verspreiding van al die vormen van het Sint Nicolaasfeest, maar wie de verering (zelfs nu nog) ziet van de heilige Nicolaas op al die plekken waar destijds de schepen van de Scandinavische zeelieden aanlegden en zich vestigden, weet intussen wel beter. Zijn vrienden in de kroegen van Patara en Constantinopel, maar ook zijn parochianen in zijn bisschopstijd, moeten veel van hem gehouden hebben en zo zijn goede daden hebben overgedragen toen er om bewijzen van zijn wonderdaden werd gevraagd. Het zal best een beetje overdreven zijn geweest wat ze over hem vertelden want dat was nu eenmaal nodig om er een echte heilige van te maken. Maar al waren het dan geen wonderen, hij moet in elk geval gewoon een erg aardige, meelevende en goedgeefse man zijn geweest, die na al die eeuwen toch nog steeds ons respect verdient.

 

                                                                                                         * * *

 


Kleine jaartallenlijst als overzicht

 

Aan het begin van onze jaartelling omvatte het Romeinse rijk alle landen rond de Middellandse Zee, ook de Afrikaanse en Aziatische gebieden die aan die zee grenzen. De noordgrens van het rijk wordt gevormd door de rivieren Donau en Rijn. Aan het hoofd van dit rijk staat sinds 27 v.Chr. een keizer (Augustus).

 

270

Geboorte van Nicolaas als zoon van een rijke graanhandelaar in Patara (Klein Azi‘)

285

Tweekeizers-systeem ingesteld door keizer Diocletianus vanwege grensbewaking. Er volgt een tijd van vervolgingen om eenheid binnen het rijk te krijgen. In die periode ontstaan veel verhalen van christen-martelaren als heiligen.

312

Christendom als godsdienst geaccepteerd in het rijk

323

Concilie van Nicea; Nicolaas is er als bisschop aanwezig

330

Keizer Constantijn de Grote maakt van Byzantium aan de Bosporus officieel de tweede hoofdstad (Constantinopel) van het rijk

340

Nicolaas overlijdt en wordt in de kerk van Myra begraven

476

Laatste West Romeinse keizer afgezet, begin van middeleeuwen

500

Het graf van Sint Nicolaas is een bedevaartsoord geworden

590

Gregorius de Grote wordt paus, missionarissen beginnen met bekeren van het noorden

632

Stichting islam door profeet Mohammed

700

Bonifatius en Willibrord als missionarissen in onze streken

800

Karel de Grote wordt keizer van een soort verenigd Europa (het Heilige Roomse Rijk) verdeeld in allerlei graafschappen, hertogdommen en koninkrijken

800-900

Aanvallen van Noormannen op West Europese dorpen, kloosters en kerken. De keizer kan niet op alle plekken tegelijk zijn, waardoor de verschillende delen van het rijk zelf optreden en daardoor zelfstandiger worden. Rond 850 wordt het grote rijk dan maar in drie‘n gedeeld (Frankrijk, Middenrijk en Oostenrijk) en later komt het Middenrijk ook bij Oostenrijk, met de keizerstitel omdat Rome in dat gebied valt. Het Heilige Roomse Rijk is dan heel Europa zonder Frankrijk, Scandinavi‘ en Engeland. De Nederlanden die eerst bij het Middenrijk hoorden, bleven dus onder gezag van de keizer terwijl bijvoorbeeld Vlaanderen deel van het nieuwe Franse koninkrijk werd.

911

Hertogdom Normandi‘ als Noormannengebied geschonken door de Franse koning. Omstreeks 1000 is heel Europa tot het christendom bekeerd en krijgt de paus in Rome meer aanzien en macht, samen met de keizer. De keizer wordt gekozen door een aantal machtige landvorsten in het grote rijk, die daarom keurvorsten heten; daar hoorden ook bisschoppen bij.

Door regelmatige contacten tussen alle Noormannenvestigingen verspreidt de verering van Sint Nicolaas als heilige van de zeevaart zich over alle havensteden; op veel plaatsen begint men ook zijn andere functies te gedenken en te vieren. Daarbij ontstaat langs de kusten in het noorden van Europa op den duur verwarring met het oude heidense midwinterfeest.

1050

Normandische ridders stichten hertogdommen in Zuid Itali‘ en Sicili‘.

1066

Willem de Veroveraar, hertog van Normandi‘, wordt koning van Engeland.

1087

Bottenroof (translatio): het graf van Sint Nicolaas wordt verplaatst naar Bari.

Er ontstaat een ridderwereld met verhalen over helden (koning Arthur, Robin Hood, etc.) waarin Germaanse, christelijke en Grieks-Romeinse tradities zich vermengen. Sint Nicolaas krijgt daarbij soms heidense trekken in de kustregioÕs van West Europa.

1098

Eerste kruistocht, daarna nog tot ongeveer 1350 nieuwe kruistochten

In dat voortdurende contact tussen oost en west komen handel en welvaart weer terug in het westen, met steden en kooplieden. Ook andere zeelui dan de Noormannen gaan op avontuur uit, met als gevolg de grote ontdekkingsreizen.

1492

Columbus ontdekt Amerika. Emigranten nemen de halfheidense Sint Nicolaas mee.

 

 


Over de auteur

 

Mirjam Hommes (1938) is cultuurhistorica en is jarenlang actief geweest in zowel landelijke (Emancipatieraad), provinciale (statenlid) als gemeentelijke politiek (Amsterdam en Haarlem). Sinds enige tijd woont zij in Frankrijk waar zij schildert en schrijft en het af en toe toch niet kan laten om zich via krantenartikelen te mengen in actuele discussies in Nederland.

 

Lees meer over haar op mirjamhommes.nl

 

 

 

 

Van Mirjam Hommes verschenen recentelijk de volgende  boeken:

 

 

Uit Europa, een biografie (2010):

Description: over Europa

 

ŅWie zegt zich in de eerste plaats Nederlander te voelen, miskent daarmee zijn Europese erfgoed, zoals de vis het water niet kent waarin hij zwemt; pas als het hem wordt ontnomen, realiseert hij zich de waarde. Net zo is de Europeaan zich pas bewust van zijn identiteit als hij onverhoopt ooit in aanraking komt met instanties buiten dit zo veilige continent: een Thaise gevangenis, een Chinees gerechtshof, een Colombiaanse vrijheidsbeweging of een ordinaire beroving op een tropisch eiland – waar is op dat moment het zo vertrouwde recht te halen?Ó 

Lees meer online

Bekijk bij bol.com

 

 

Uit De stilte na de storm (sci-fi roman, 2009):

Description: over Stilte

 

ŅEn dan volgt er een verhaal dat de grond onder mijn voeten wegslaat, alsof ik zelf in de ruimte wordt gelanceerd, en ik moet gaan zitten omdat het me duizelt. De geheime agendaÕs van mijn team worden me steeds duidelijker en ik besef dat ik niet meer dan een figurant was in het toneelspel dat rondom mij werd opgevoerdÓ

Lees meer online

Bekijk bij Selexyz

 

 

Uit Feiten, Fabels, Fantasie (essays):

Description: http://mirjamhommes.files.wordpress.com/2010/01/feitenfabels_klein.jpg?w=201&h=300

 

Het is jammer dat in de ijver om feit en fictie te scheiden, het kind met het badwater werd weggespoeld en alle vroegere vormen van geschiedschrijving naar het rijk der fabelen werden verwezen.

Lees meer online

Bekijken bij Selexyz

 

 

Uit Het temmen van de eenhoorn (2006):

Description: over Het Temmen

 

ŅMet de eenhoorn, het fabeldier dat slechts door een maagd te temmen is en vanzelf deemoedig  zijn kop buigt om zijn hoorn in haar schoot te leggen, kreeg seksuele symboliek een gerespecteerde plaats in de gobelins aan de wanden van kastelen en paleizen, naast de jachtsc¸nes waarin de heer des huizes zich verlustigde. Via kunst en literatuur brachten edele dames zo het besef van ridderlijkheid en hoffelijkheid aan de krijgszuchtige hoven in.Ó

Luister naar de uitzending van VPRO's OVT over dit boek